'De eeuw van mijn vader' is eigenlijk een heel raar boek

‘Als verhaal vind ik het zeer geslaagd, maar het zou volstrekt onverantwoord zijn als de erin gehanteerde manier van schrijven een algemeen historische methode zou worden.’ Geert Mak over journalistiek, literaire non-fictie, geschiedschrijving en zijn nieuwe project. Een interview door Sharon Hagenbeek.

In 1992 brak Geert Mak door met het boek De Engel van Amsterdam. Het was niet de geboorte van een nieuw genre, dat bestond al. Wel kreeg het een nieuwe en vaste vorm in Nederland, eindelijk: de echte literaire non-fictie. Mak vertelt over het ontstaan van zijn werk, hoe hij erbij kwam om vrijer om te gaan met de non-fictie: ‘Mijn manier van schrijven is ontstaan vanuit de journalistiek. In dat werk gebeuren twee dingen. Zo wordt je het op een gegeven moment zat om alleen maar berichtjes te tikken, of korte dingen. Na de eerste opwinding van een primeur, na een paar jaar op een krant, kent elke journalist het gevoel dat je, terwijl je de werkelijkheid beschrijft, je tegelijkertijd die werkelijkheid geweld aan doet. Je verpakt de feiten alleen maar in nieuwsklare brokken in een krant. In vaste zinnetjes, in vaste lengtes. Je snijdt verschrikkelijk veel randen van de werkelijkheid af. Daar krijg je op een gegeven moment ontzettend de smoor in. Dus je probeert als het ware breder schrijven.’

Geert Mak was niet de enige met dat unheimische gevoel: ‘Het was een algemene trend in de jaren tachtig om het verhaal ruimer te nemen. Bij HP werd daar heel veel aan gedaan en in Vrij Nederland ook. Ik zat bij de Groene Amsterdammer, dat was een vrij ideologisch weekblad in die tijd, maar daar wist ik me wel los van te maken. Dat was midden jaren tachtig. We vormden een soort clubje. We kenden elkaar persoonlijk niet zo goed, maar we volgden elkaar heel scherp. Dat clubje bestond uit Hans Maarten van de Brink, Gerard Westerloo, Lieve Joris, Carolijn Visser, Martin Schouten, Koos van Zomeren en nog een handvol anderen. We jutten elkaar op om de journalistiek op een nieuwe manier aan te pakken.’

‘Zo heeft Gerard van Westerlo in de bijlage van Vrij Nederland enorm gepionierd. Ik geloof dat hij wel twee maanden bezig is geweest met het verhaal van de mensen, altijd dezelfden, die iedere werkdag om kwart voor zeven ’s ochtends op de pont in Amsterdam te vinden waren. Dat is een historisch verhaal geworden, over alle zorgen en onvrede van de gewone man, toen al.  Dat wilde ik ook. Koos van Zomeren was ook vernieuwend bezig  en dan vooral met stijl. We probeerden zo de grenzen van de journalistiek ook op te rekken door stijlelementen van de fictie erin aan te brengen.’

Deze nieuwe non-fictieschrijvers waren echter niet volledig losgeslagen, ze hielden wel degelijk rekening met regels van het vak: ‘We wisten best dat we in een traditie handelden. In de decennia voor onze tijd hadden een hoop veranderingen plaatsgevonden. Rond 1900 was er nog vrijwel niets van krantenfotografie of film, de toenmalige verslaggevers moesten dus zo schrijven dat de lezer goed voor ogen kreeg wat zo’n journalist zag. Als je de kranten van toen leest, ze zijn aan de ene kant gortdroog, maar aan de andere kant is hun verslaggeverij heel beeldend, heel goed. Wij gingen voort op die traditie. Met literaire middelen de realiteit beschrijven, dat was wat we voor ogen hadden.’

‘Als eerste is daar de Engel van Amsterdam uit ontstaan. Dat is wat ik dan literaire non-fictie noem: zonder al die pretenties en met een gebruik van de taal waardoor je, ook stilistisch, bepaalde grenzen verlegt. Die manier van werken heb ik verder ontwikkeld in mijn latere werk, tenminste waar dat mogelijk was. Zo is In Europa een veel strakker boek, want als je dat verhaal ‘mooi’ opschrijft zou het kitsch worden.’
Het was niet alleen de beperking van het journalistieke stramien die Geert Mak inspireerde tot deze nieuwe vorm: ‘Ook krijg je, als je wat langer in de journalistiek zit, de neiging om meer te willen weten van het waarom, van de diepere achtergronden van een verhaal. Wat veel journalisten dan doen is het verleden erbij betrekken, zo goed en zo kwaad als dat gaat binnen de huidige media. Daarom liggen de journalistiek en de geschiedschrijving voor mijn gevoel heel dichtbij elkaar. In beide disciplines ben je bezig om grote hoeveelheden informatie samen te vatten en daar lijnen in aan te brengen. Uit die zoektocht naar een meer literaire vorm en naar een nieuwe manier van geschiedenis schrijven is bijvoorbeeld De Eeuw van Mijn Vader voortgekomen.’

Bij het schrijven van zijn boeken is Geert Mak toch ook  keuzes blijven maken omwille van het verhaal: ‘Ook bij geschiedschrijving ben je bezig om de chaos hanteerbaar te maken, om randen van de werkelijkheid af te snijden. Dat doe je altijd – maar je hebt in een boek oneindig meer speelruimte dan bijvoorbeeld bij een krant met, alle strakke vormeisen die daarbij horen. Als je meer perspectief wilt bieden kom je vanzelf bij een boek terecht.

Er zijn echter ook andere factoren. Nieuws is adrenaline, een krant moet dus altijd een zekere mate van opwinding verschaffen, terwijl het dagelijks leven gewoonlijk niet zo volgepompt met adrenaline verloopt. Om je verhaal het leesbaar en spannend te houden voor de lezer moet je echter ook in de literaire non-fictie bepaalde keuzes maken. Zo heb ik in De Eeuw van Mijn Vader mijn eigen familiegeschiedenis beschreven. Maar het verhaal is bedoeld als een geschiedenis van Nederland, met als illustratie mijn familie.’
Het had ook anders gekund natuurlijk, maar dat vindt Mak maar niets: ‘Er is ook een vorm van literaire non-fictie waarin men dingen verzint, zoals de dialogen. Dat vind ik onverantwoord, daar ben ik te veel journalist voor. Alles, echt alles wat ik schreef heb ik gecontroleerd. Als ik schrijf dat het geregend heeft op mijn de trouwdag van mijn ouders in 1924, dan heb ik de lokale weersberichten van die dag nagekeken. Zo hoor je te werken. Natuurlijk maak je daarbij vergissingen, maar het principe is helder. Zelfs als ik een reconstructie heel plausibel vind, zoals bij bepaalde tv-series, kan ik wel genieten van het theatrale, maar de journalist in me zit met kromme tenen. En dan heb ik nog niet eens over de ethische problemen: het gaat immers om nog levende mensen.’

Het heeft Mak dan ook de nodige inspanning gekost om een goede balans te vinden in zijn eigen boeken, zoals De Eeuw van Mijn Vader: ‘In het begin bij Hoe God verdween uit Jorwerd had ik veel moeite de ik-figuur in te voeren. Het moest wel omdat zo’n boek een verteller of een drager nodig heeft. Je neemt de lezer mee, de lezer heeft gezelschap nodig, dat is de ik-figuur. Ik had daarbij wel het gevoel alsof ik een treinmachinist was, soms als er een defect is moet die ook door een rood licht rijden. Ik deed het met grote weerzin.’

‘Later, met De Eeuw van Mijn Vader, zat ik met een privacy probleem. In dat verhaal komen brieven voor uit de jaren twintig. Ze zijn van vriendinnen van mijn moeder die verliefdheden opbiechten. Dan denk ik: ach, het is zeventig of tachtig jaar geleden en het is vrijwel zeker dat al deze dames dood zijn, dus dan kan het wel. Maar als het recenter wordt, dan merk je dat zelfs dode mensen de zaak compliceren. Zo zijn er brieven van mijn ouders die ik niet eens heb willen lezen, dan las ik twee regels en dan dacht ik, dit is niet voor mijn ogen bestemd’.

Mak zegt het met een getormenteerde blik van een kind dat zijn ouders in de slaapkamer heeft aangetroffen. Het leven van een auteur gaat nu eenmaal niet altijd over rozen. Levende mensen compliceren de zaak natuurlijk nog meer: ‘Vanaf de jaren zestig zeg ik weinig of niets over mijn broers, zussen, neven en nichten. Dat is een bewuste keuze. Ook de illustraties bij die periodes zijn heel algemeen.’
 
Uiteindelijk is het daadwerkelijke verhaal een samenstelling waardoor je anders tegen de geschiedenis kunt aankijken. Een geschiedenisboek is geen volledige weergave van de louter feiten, dat is het zelfs nooit: ‘Ik heb veel meer nog dan in de klassieke geschiedschrijving keuzes moeten maken, dat is zeker zo. Maar iedere historicus moet keuzes maken. Er gebeurt zo veel – werkelijk, vooral Europa, als het op de feiten aankomt is het een oceaan om in te verzuipen. Uiteindelijk neem je maar een heel klein bekertje uit die oceaan, om dat onder de loep te leggen. Alleen door je algemene kennis van de geschiedenis weet je dat de verhalen die je onder die loep tegenkomt niet helemaal toevallig zijn. Dat maakt het boek ook heel herkenbaar.’

‘Door het persoonlijk te maken betaal ik wel een prijs, niet in de kwaliteit van de geschiedschrijving – daar sta ik wel voor – maar in de beknopte manier waarop ik sommige dingen belicht. Soms ga ik heel beperkt op dingen in. Zo sla ik in In Europa stukken Europese geschiedenis over - bijvoorbeeld de oorlog tussen Polen en de Sovjet-Unie rond 1920 - die best belangrijk zijn geweest. Ik ben dus expliciet en impliciet eindeloos bezig met keuzes te maken, dat doet elke historicus. Daar is niets mis mee, dat hoort bij iedere vorm van geschiedschrijving.’

Het is dus allemaal niet zonder reden geweest, en het resultaat is er dan ook naar. Geert Mak vult een lacune tussen de geschiedschrijving en de literatuur; de geschiedenis die bestaat uit objectieve feiten wordt een realiteit door het leven van de gewone man. Vaak is het achteraf haast onvoorstelbaar hoe mensen bepaalde ideologieën, zoals het nationaal socialisme, hebben kunnen steunen. Het is onmogelijk dat inzichtelijk te krijgen zonder het verhaal van de mens in zijn tijd. Dat is wat Mak zag, daarom nam hij een sprong in het diepe en gaf ons een geschiedenis die begrijpelijk is: de menselijke geschiedenis.
‘Het is altijd een probleem met geschiedenis: men bekijkt het verloop van de gebeurtenissen vanaf het heden, met het hier en nu als een eindpunt. Alsof dat het doel geweest is, alsof het allemaal wel zo moest lopen, met opzet. Terwijl de geschiedenis in werkelijkheid een chaos is. Het kan zus of zo lopen, er zit vaak helemaal geen bedoeling achter, en als er al een doel achter zit loopt het vaak ook helemaal mis.’

Het is dus een naïef idee dat geschiedenis een verhaal is van vooruitgang. Het is veeleer een relaas van kleine mensen die deden wat ze moesten om te overleven. ‘Mijn boeken zoomen in, veel meer dan de meeste historische boeken, op de persoonlijke omstandigheden en de persoonlijke motieven. Die zogenaamde objectief historische boeken hebben vaak iets onwerkelijks: er komt geen echt levend mens in voor. Terwijl die mensen juist een hoop geschiedenis gemaakt of beleefd hebben. Als je goed naar hen luistert en de lokale archieven in gaat dan kom je hele rare dingen tegen –achtergronden en motieven waar je als officiële historicus niet zo gauw op komt. Zo vertelde een Duitse vrouw mij ooit in een interview: “Ze werden in mijn buurt allemaal lid van de SA*), omdat ze dan nieuwe schoenen kregen.” Die mensen hadden nog nooit nieuwe schoenen gehad, dat vonden ze natuurlijk fantastisch. Zoiets heel stompzinnigs, zo’n klein detail, en het wordt gelijk wat begrijpelijker waarom ook brave huisvaders zich voegden bij de SA. Uiteindelijk is de mens een aanpasser en zijn dingen als overleven en voortplanting voor ons het belangrijkst.’

Het draait er daarom niet zozeer om of de persoonlijke kant of het feitelijke relaas weergegeven wordt, het gaat om de balans: ‘Zowel de objectieve feiten als de mensen die de geschiedenis maken zijn belangrijk. Zonder de grote lijnen, zonder de verdragen, staatslieden en de politiek snap je immers ook weer niets van alles wat gewone mensen overkomt. Er zijn meerdere manieren om de geschiedenis weer te geven, en volgens mij is er niet zoiets als de allerbeste methode. Zelf vind ik het belangrijk om te beschrijven wat gewone mensen meemaken, maar niet in de emotionele sfeer, zoals tegenwoordig gangbaar is op tv; zo van: we zoeken de emotie, het Hart van Nederland. Het gaat mij om vergeten geschiedenissen. Daarin ligt het verhaal, maar ook de complexiteit en de chaos die het werkelijke leven kenmerkt.’

Mak is in staat om diepgaande verbanden te trekken en dat is ook nodig: ‘Zonder geschiedenis snap je nauwelijks iets van de wereld waarin we leven. Veel mensen hebben op het ogenblik het gevoel dat ze zonder geschiedenis alles prima kunnen begrijpen, alsof er tijdens de eeuwwisseling een soort schaar uit de hemel kwam die zo alles wegknipte van voor 31 december 1999, 12 uur ’s nachts. Dat is een fantastisch idee, maar het is natuurlijk onzin. Je kunt verschrikkelijk in de war raken van dat inzoomen en uitzoomen tussen heden en verleden, maar ik vind dat veld heel spannend. Ik denk dat de menselijke aard de historici voortdurend voor verrassingen zal blijven stellen.’

Geert Mak is een veelpoot, van oorsprong geschoold jurist, een journalist, een geschiedkundige en stiekem voelt hij zich ook nog een schoolmeester, ‘dat zit ook wel een klein beetje in me,’ zegt Mak dan met fonkelende ogen. ‘Maar als er iets op mijn grafsteen mag staan dan is het journalist.’ Bovenal is hij een relativist: ‘Onze ouders waren niet gek. Die stonden ook middenin allerlei situaties en maakten ook keuzes, goede en slechte. Toch hebben we te lang - grotendeels onbewust – en te veel geschiedenis beleefd vanaf een berg, alsof we neerkeken vanuit het weldadige jaar 2000 op die stumpers die tussen twee wereldoorlogen hun weg aan het zoeken waren.’

‘Mijn ouders en hun tijdgenoten wisten zich bijvoorbeeld geen raad met het opkomend nationaal socialisme, zo’n verschijnsel als Hitler hadden ze nog nooit meegemaakt, en de meesten hadden al helemaal geen idee dat er zo’n dikke vette wereldoorlog aan zat te komen. Je hoeft hun blindheid niet goed te praten, maar je kunt het wel proberen te begrijpen. Dat maakt de afstand tussen ons en vorige generaties een stuk minder groot. Zij stonden op het toneel, zoekend en tastend, terwijl wij veilig in de zaal zaten en allang de afloop van het stuk kenden. Maar nu staan wij op datzelfde toneel, en nu zitten onze kleinkinderen in de zaal.’
‘Dat besef betekent vorm van identificatie met andere generaties,’ aldus Mak. ‘Dat ben ik erg leuk gaan vinden, net zoals dat je je kunt identificeren met mensen uit andere landen. Het maakt je geest breder.’ Naast de afstand tussen generaties zijn er nog meer redenen waarom de geschiedenis niet objectief te vatten is. Je kunt onmogelijk beweren dat er maar één manier is om tegen de geschiedenis aan te kijken.

‘Geschiedenis is permanent een discussie, want over de hoofdlijnen bestaan altijd verschillen in mening. Het is een voortdurend bijstellen en doorprikken van mythes. Dat was ook het leuke aan het boek Verleden van Nederland dat ik met vier andere historici schreef. In de geschiedenislessen die generaties Nederlanders op school kregen zaten, zeker tot de jaren zestig, allerlei historische mythen verweven. Wij leerden bijvoorbeeld nog op school dat wij afstammelingen van Bataven waren. Die streden langs tegen de Romeinen zoals wij tegen de Duitsers streden, zei onze schoolmeester dan. In werkelijkheid waren de Bataven eerder collaborateurs, en was Nederland al behoorlijk bewoond voordat die ze binnentrokken. Tijdens het project Verleden van Nederland zijn we constant bezig geweest met doorprikken van dat soort mythes. Je ziet tegelijk dat de aandacht voor bepaalde periodes aan mode onderhevig is. Het is leuk om dan zo’n canon op de rails te zetten. Hoewel je daar ook voorzichtig mee moet zijn: geschiedenis is geen wetenschap van ijzeren weetjes en wetmatigheden.’

Iedere generatie heeft dus eigen vragen aan de geschiedenis.
‘Je kunt niet zeggen dat geschiedenis een verhaal is met hoofdletters en grote lijnen. Je trekt wel lijnen, maar het zijn lijnen van een tent, die je zo weer kunt verzetten. Zowel bij een journalistiek als historisch verhaal is het gewoon verhaal bovenal een manier van ordenen. Dat ordenen gebeurt via systemen als economie of politiek, maar het verhaal op zich, met alle compositievormen die bij een goed verhaal horen, is natuurlijk ook een manier van ordenen. Het is zelfs de oervorm van geschiedenis: het verhaal dat de grootouder aan het kleinkind vertelt. Maar het is allesbehalve de enige ware methode. Als alle historici zo zouden werken werd het een rotzooitje. Daarom is De Eeuw van Mijn Vader is eigenlijk een heel raar boek.  Als verhaal vind ik het zeer geslaagd, maar het zou volstrekt onverantwoord zijn als de erin gehanteerde manier van schrijven een algemeen historische methode zou worden.’

Voortschrijdend inzicht is het enige dat de geschiedenis kan bieden en daarom moeten we haar niet als heilig of absoluut verklaren. Zo zegt Mak ook over een van zijn eigen boeken: ‘Over tien jaar moet het boek de vuilnisbak in en moet er een nieuw komen, want de geschiedenis veranderd voortdurend.’

Zelf zegt Geert Mak nu klaar te zijn met Europa: ‘Het is wel mooi geweest, ik ben daar nu twaalf jaar mee bezig geweest.’ Maar dat betekent niet dat we niets meer van hem hoeven te verwachten. Als een echte speurneus geniet hij alweer van zijn volgende zoektocht: ‘Ik ben nu bezig met de verhoudingen tussen Europa en Amerika, maar dat is nog in een heel prille fase. Het is nog heel mistig en ik weet nog niet waar ik uit ga komen. Vroeger werd ik daar altijd heel nerveus van, nu kan ik er meer van genieten. Ik ben dingen aan het uitzoeken, ik heb een aantal ideeën en ik weet nog niet of ze kloppen. Dan ga ik het ordenen en een verhaallijn aanbrengen en dan kom ik in die fase waarin je voelt: ja, dit is het. Dan gaat het vuurtje lopen, en als je dan aan het schrijven bent kun je niet meer ophouden en dat is feest.’

Dit keer gaat hij in een nog bredere horizon lijnen proberen te ontwaren. ‘Ik wil nu kijken naar Amerika en Europa. Ik denk dat, wat we nu meemaken, de neergang is van de Amerikaanse hegemonie. Dat is een belangrijk historisch proces. Het zou niet de eerste keer zijn dat we de oppermacht van het ene imperium naar het andere zien verschuiven. Dat gebeurde eerder bij de Britten rond 1900. Amerika was toen wat China nu is, iedereen wist dat het daar ging gebeuren, maar het moest nog wel komen. Twee generaties later was het helemaal voorbij met die Britten. En in Amerika wijst veel erop dat ze in een soortgelijke fase zitten. De aandacht verschuift van de Verenigde Staten naar China. De Amerikanen zijn heel flexibel en energiek, maar ze hebben enorme schulden, en dat kan ze opbreken. Op die manier zijn de Britten ook naar de bliksem gegaan.’

‘Maar ik vermoed dat er meer speelt dan enkel een wisseling van de wacht. Het is mogelijk dat we het oude model van de nationale staten, na bijna 300 jaar - sinds 1648 hebben we daaronder geleefd – zal gaan verdwijnen. In de 21e eeuw zullen we meer en meer te maken krijgen met internationale machten die het internationale circuit overstijgen, of dat nou clusters zijn zoals de Europese Unie, of militaire bondgenootschappen, grote bedrijven of concerns, of internationale mafia- terreurorganisaties. Deze periode doet denken aan de 16e eeuw, de eindfase van de middeleeuwen, toen ook alles tegelijk begon te verschuiven. Het zijn fasen in de geschiedenis waarbij met een nieuwe kijk op de mens.’

Daarmee maakt Geert Mak in ieder geval nieuwsgierig naar zijn volgende boek. Maar het zal nog wel even duren voordat dat verschijnt: echte literaire non-fictie schrijf je, net als geschiedenis, niet zo maar.

20 april 2010 


*) Sturmabteilung (ook wel Bruinhemden genoemd) was een door Adolf Hitler in 1921 opgerichte beschermingsdienst met de taak om partijvergaderingen van de NSDAP (Nationaalsocialistische Duitse Arbeiderspartij) te beschermen tegen politieke tegenstanders en met als neventaak het intimideren van politieke tegenstanders.