De jaren dertig spoken weer rond

‘De crisis in Europa,’ schreef The Economist in de winter van 2011, ‘doet griezelig veel denken aan de financiële onrust tijdens de late jaren twintig en de vroege jaren dertig toen economieën als dominostenen omvielen onder druk van bezuinigingen, schaars geld en het ontbreken van een centrale geldschieter die als laatste mogelijkheid geld kan scheppen.’ De euro heeft, zo betoogde het weekblad, door het gebrek aan flexibiliteit in wezen hetzelfde effect als de gouden standaard in de jaren dertig. Pas toen de getroffen landen het goud loslieten veerde hun economie weer op. Ondanks alle verschillen tussen toen en nu – uitgebreide sociale voorzieningen, veel grotere overheidsuitgaven – kan ook onze starre fiscale en economische moraal een soortgelijk effect teweegbrengen en een ‘lastige situatie veranderen in een vreselijke’.


Te vaak wordt vergeten dat er echter ook een positieve les valt te trekken uit de jaren dertig. Op 4 maart 1933 aanvaardde Franklin Roosevelt het ambt van president van de VS met een legendarische rede: ‘Het enige wat we te vrezen hebben,’ zei hij, ‘is de vrees zelf  – de onnoembare, onredelijke, ongerechtvaardigde angst die alle pogingen verlamt om een aftocht te doen keren in een offensief.’

Wat hij daarna deed, in de eerste honderd dagen van zijn presidentschap, was verbluffend. Binnen een paar dagen sloot hij met een noodverordening alle banken. Een week later gingen ze weer open: Amerika had de gouden standaard losgelaten, de banken kregen zoveel federaal geld als ze nodig hadden, het kapitaal stroomde weer. De aandelenhandel werd gereguleerd om nieuwe excessen te voorkomen. Er werden werkverschaffingsprojecten opgezet voor zeker twintig miljoen Amerikanen. Met de Home Owners Loan Corporation werd de inzakkende huizenmarkt gered. De regering startte grote infrastructurele werken om de economie weer op gang te krijgen – de bouw van wegen, bruggen, grote waterkrachtcentrales.  

En Roosevelt begon met zijn ‘fireside chats’, zijn befaamde radiopraatjes waarin hij aan heel Amerika uitlegde wat hij van plan was, en waarom. Hij ‘included the excluded’, dat was misschien wel zijn grootste prestatie.  Hij gaf armen en minderheidsgroepen het gevoel: Amerika is ook van ons, wij tellen net zo goed mee. Hij verwierf zo gezag in plaats van enkel formele macht, en hij zag kans zelfs in zware tijden dit grote en gecompliceerde continent bijeen te houden. Fascistoïde bewegingen kregen in Amerika, in tegenstelling tot Europa, weinig voet aan de grond.

Zo kan het dus ook.

Ik schrijf deze regels ruim een half jaar na de publicatie van De Hond van Tisma, een bezorgd pamflet over de Eurocrisis dat in januari 2012 werd gepubliceerd. Er zijn in de tussentijd de nodige branden geblust. De ECB pompte bijna een biljoen euro in de Europese banken en kocht daarmee – tijdelijk – enige rust. De actie had als neveneffect dat met name de Spaanse en Italiaanse banken met dat goedkope geld onmiddellijk staatsleningen kochten, hun overheden - voor even - uit de brand hielpen en daarna opnieuw in de problemen kwamen toen die leningen snel weer minder waard werden. Er is inmiddels een tiental regeringen gevallen. Onder zware druk van Duitsland, Nederland en Finland is een nieuw begrotingsverdrag getekend, waarin de Europese landen zich verplichten om hun begrotingstekorten onder de 3 procent te houden – plus de acceptatie van alle controle en bezuinigingen die daarbij horen. Frankrijk kreeg een nieuwe president die, als aanvoerder van het zuiden, een versoepeling van het strikte bezuinigingsbeleid nastreeft. De Grieken kozen, op het nippertje, voor de eurozone en brachten, ironisch genoeg, daarmee dezelfde partijen weer aan de macht die al deze ellende ook hadden veroorzaakt. De Spaanse banken wankelden en konden enkel gered worden dankzij een Europese steunoperatie van 100 miljard.

Op de laatste eurotop, eind juni, werd eindelijk de aanzet gegeven voor een Europese bancaire unie, met een gezamenlijk toezicht op de banken. De  banken zouden daarbij ook rechtstreeks een beroep kunnen doen op het Europese noodfonds. Het was een hoogst noodzakelijke maatregel - in Spanje dreigde een bankrun - waardoor de problemen rond de banken en de staatsschulden eindelijk uit elkaar werden getrokken. Banken kunnen, in hun val, zo niet ook hun land meesleuren. Bovendien mogen de noodfondsen staatsobligaties kopen van probleemlanden, mits die landen zich aan de EU-begrotingsregels houden. Zo kan de al te hoge rente worden gedrukt.

Toch blijft Europa de zieke man van de wereld. Het Europese noodfonds heeft op dit moment een oorlogskas van amper 500 miljard, terwijl er volgens vrijwel iedere financiële expert zeker het viervoudige aan garanties nodig is om het fonds werkelijk effectief te laten functioneren. De uitgifte van Eurobonds, waarmee de eurolanden – eventueel gedeeltelijk – verantwoordelijk zouden worden voor elkaar schulden, is voor Nederland en Duitsland nog steeds onbespreekbaar. De as Frankrijk-Duitsland, de kern van de EU, staat steeds meer onder spanning. Op de financiële markten is het begin van een noord-zuid breuk zichtbaar: de rentestanden voor de Nederlandse staatsobligaties blijven bijvoorbeeld extreem laag, hoewel noch de economie noch de staatshuishouding van het land dat op dit moment verdienen. Allemaal het gevolg van de geldstroom van beleggers die nu al bezig zijn uit te wijken naar de noordelijke eurozone waar de muntsoort, bij een eventuele breuk, vrij hard zal blijven.

Cyprus heeft het voorzitterschap van de EU op zich genomen, maar moest tegelijk ook aankloppen om hulp, zowel bij de Europese noodfondsen als bij Rusland – dat op deze wijze ook weer zijn voet tussen de deur krijgt. Drie van de vier grootste Franse banken hebben kapitaalstekorten, zelfs volgens de relatief soepele EU-regels. De regering van de bekwame Italiaanse technocraat Mario Monti kan zich maar met moeite overeind houden – Berlusconi staat alweer klaar in de coulissen. In Spanje heeft nu bijna een kwart van de werkende bevolking geen baan – hun regeringsleider, Mariano Rajoy, die de belangrijkste onderhandelingen moet voeren spreekt echter geen woord Engels. De nieuwe Griekse minister van financiën, die zijn kiezers nieuwe onderhandelingen had beloofd, is niet eens komen opdagen bij zijn eerste Europese overleg: hij moest de dossiers nog bestuderen. De charmante Nederlandse minister-president, geobsedeerd door zijn herverkiezing en zijn anti-europese rivalen, levert evenmin een inspirerende bijdrage: het ‘nee’ ligt hem voor in de mond bestorven.  

Het is, kortom, nog steeds een geweldige bende. In de woorden van Europa-expert Jean-Claude Piris, meer dan twintig jaar het hoofd van de juridische dienst van de Europese Raad: ‘We staan aan de rand van de afgrond. Eén bankrun in één euroland, en Europa gaat eraan.’

Hoop wordt ondertussen niet of nauwelijks geboden: er is een Europees stimuleringsplan opgesteld, maar het mist het gevoel van elan en urgentie dat zo kenmerkend was voor de Honderd Dagen van Roosevelt. De Portugese fotografe Ana Luisa Nogueira begon vorig jaar muuropschriften in Lissabon vast te leggen. Ze trof niet eens zozeer woede, eerder treurigheid, een gevoel van verraad, gebroken vertrouwen, verloren toekomst. Dit zeiden de muren: ‘Verlaat alle hoop, u die nog in mij gelooft.’ ‘Je zult nooit een huis hebben in je klotenleven.’ ‘De toekomst is weggeveegd.’ ‘Geef niet op!’ ‘Zij zeggen: spring! Jij zegt: hoe hoog?’ ‘Tot de schuld ons scheidt…’  

Bij de euro staat inderdaad heel veel op het spel. Zelfs de Europese vrede is niet voor eeuwig gegarandeerd: bij het wegvallen van de ‘soft power’ van de euro - en indirect de EU – zullen allerlei verborgen conflicten direct weer boven komen, met name in de Balkan. Net als de voormalige Sovjet-Unie, net als al die andere veelvormige statengemeenschappen in de geschiedenis – van het Byzantijnse Rijk tot de Oostenrijk-Hongaarse Dubbelmonarchie en de Verenigde Staten – is ook de Europese Unie permanent onderhevig aan grote interne spanningen. De eurocrisis is daar een – bijna onvermijdelijke - uiting van.

Het kostte de Verenigde Staten zo’n honderdvijftig jaar, plus een Burgeroorlog, om tot een zekere eenheid te komen. En tot de dag van vandaag spelen de ‘states rights’, de autonome rechten van de verschillende staten, een centrale rol in het publieke debat. De EU staat nog maar in het begin van deze weg. Ook hier hebben we het voortdurend over ‘states rights’, ook Europa kende in de twintigste eeuw twee verwoestende burgeroorlogen – want zo kunnen de Eerste en de Tweede Wereldoorlog vanuit Europees perspectief ook worden beschouwd – en misschien zullen historici de eurocrisis later beschouwen als een derde Europese burgeroorlog, maar dan met vreedzame middelen.

Opnieuw: spanningen en chaotische taferelen, zoals nu rond de euro, zijn bij het ontstaan van zo’n gemeenschap van staten bijna onvermijdelijk. De vraag is alleen of zo’n gemeenschap voldoende flexibiliteit, legitimiteit en saamhorigheid bezit om een dergelijk conflict te overleven. In dat opzicht zijn deze maanden voor de Europese Unie het moment van de waarheid, een moment dat in iedere relatie onvermijdelijk een keer boven water komt.              

Veel Europese politici en diplomaten beseffen de ernst van de situatie. Sterker nog: intern zijn ze nog veel bezorgder dan ze naar buiten toe laten blijken. Ze ontwikkelen reddingsplannen, ze verzinnen compromissen, ze gooien alles in de strijd om een economische ramp te keren, voor hun eigen land en voor Europa. Maar de eigen tradities, belangen en verhalen over goed en kwaad zijn uitermate taai, en de verleiding om te blijven hangen in termen van ‘schuld’ en ‘straf’ is buitengewoon groot.

Roosevelt en zijn regering introduceerden hun New Deal, hun bombardement van ideeën en maatregelen om de lethargie van de crisis te doorbreken, omdat ze zich losmaakten van die starheid. De New Deal was geen strak omlijnd plan, het kenmerkende was juist de flexibiliteit. Roosevelt en de zijnen beseften dat ze te maken hadden met een volstrekt nieuw vraagstuk, en dat ze enkel zoekend en tastend een oplossing konden vinden.

In de huidige Europese crisis gebeurt precies het omgekeerde. Onder druk van Duitsland en Nederland wordt slechts één remedie toegestaan, die bovendien strijdt met alle standaardinzichten van de macro-economie: bezuinigen, afknijpen en straffen. Dat de oorzaak van de problemen van bijvoorbeeld Spanje en Ierland helemaal niet bij de staatsfinanciën ligt maar in de private sector wordt eveneens over het hoofd gezien.

Het is als een ziekenhuis waarin slechts één behandeling mag worden toegepast, of patiënt nu een hartkwaal heeft of een botbreuk: alleen de aderlating is toegestaan. En die ene behandeling is nu ook nog eens door het laatste begrotingsverdrag in juridisch beton gegoten, in de woorden van Nobelprijs-winnaar Joseph Stiglitz een ‘suicide pact’ waardoor Europa gegarandeerd in een zelf veroorzaakte recessie terecht zal komen. Alles verloopt op dit moment inderdaad precies volgens de economische leerboeken: door alle bezuinigingen neemt in de probleemlanden de crisis alleen maar toe, het beloofde herstel en vertrouwen van de markten is in de verste verte niet te bekennen.

‘Duitsland dreigt zijn belangrijkste afspraak met de wereldgeschiedenis te missen,’ schrijft Ulrike Guérot, en haar woorden gelden tot op zekere hoogte ook voor Nederland: ‘Laat er geen twijfel over bestaan: als de euro en daarmee Europa op een ongecontroleerde en misschien zelfs onbedoeld moment uiteenvallen, dan zullen de geschiedenisboeken niet naar de frauderende Grieken wijzen. Dan geven ze de schuld aan…Duitsland!’

Daarmee kom ik op een ander essentieel verschil met Roosevelt: hij communiceerde. De president betrok de hele natie, van Maine tot Louisiana, bij zijn herstelproject. Hij gaf moed, tot in de verste uithoeken van het land, vaak alleen al door de bouw van een paar huizen en een nieuwe school. Zijn New Deal was niet alleen een economisch en sociaal programma, het was bovenal een bron van optimisme. Hij sloot bepaalde groepen niet buiten, hij schoof de schuld en verantwoordelijkheid niet af, hij nam juist iedereen mee. Hij verwierf daarmee een overweldigende steun voor zijn plannen – die hij daardoor ook werkelijk kon  uitvoeren. De crisis die het land uiteen dreigde te spelen werd zo een probleem dat de Amerikanen gezamenlijk te lijf gingen, een strijd die natie verbond in plaats van verdeelde.

Ook die publieke steun voor een gezamenlijk Europa is rond deze eurocrisis ver te zoeken, en het lijkt wel of daar ook niet meer naar wordt gestreefd. In vrijwel alle plannen om de eurocrisis het hoofd te bieden wordt nauwelijks aandacht besteed aan het voornaamste vraagstuk van de Unie: de almaar verder afbrokkelende steun voor het project onder de Europese burgers. Een van de naaste assistenten van Herman van Rompuy, Luuk van Middelaar, meent dat Europa, via de eurodiscussie, nu eindelijk ‘daadwerkelijk in het hart van de nationale politiek terecht is gekomen.’ Hij spreekt van een ‘Europeïsering’ van de nationale politiek: ‘Nog nooit sinds 1945 waren de bevolkingen in de diverse landen zich er zozeer van bewust dat ze een gemeenschappelijke lotsbestemming hebben.’

Die bevolkingen staan daar echter helemaal niet zo bij te juichen, met name omdat ze over die ‘gemeenschappelijke lotsbestemming’ nog maar zo bar weinig te zeggen hebben. Ze reageren zoals je in een democratie kunt verwachten: ze wijken steeds meer uit naar partijen die links of rechts liggen van het klassieke, Europees gezinde midden. De binnenlandse verhoudingen worden daardoor sterker gepolariseerd, en dat niet alleen: het Europese project verliest in steeds meer landen de vanzelfsprekende aansluiting bij de belangrijkste nationale partijen die het decennia lang genoot.

Dat proces wordt nog versterkt door het evidente falen van de Europese leiders om tot een effectieve aanpak van de eurocrisis te komen, door het uiterst discutabele macro-economische beleid dat door Nederland en Duitsland wordt afgedwongen, door, aan de andere kant, het volstrekte gebrek aan solidariteit en verantwoordelijkheidsgevoel van sommige Zuid-Europese leiders en bovenal door de totale afwezigheid van hoop en inspiratie die van dit gezelschap uitgaat.

In 2007 leefde 17 procent van de Europeanen op de rand van armoede en sociale uitsluiting, in 2009 was dat al 23 procent, en dat percentage neemt nog steeds toe. Ook de Europese middenklasse, de klassieke bron van groei en burgerschap, raakt nu in de knel. Overal groeit de onzekerheid. Er hoeft niet direct een nieuwe Roosevelt op te staan, maar wat meer moed, visie en charismatisch leiderschap zou – een paar uitzonderingen daargelaten - in deze situatie toch wel op zijn plaats zijn.

Of is hier iets heel anders aan de hand? Is ook in Europa het idee van ‘legitimatie’ en  van ‘democratie’ en van ‘burgerschap’ aan het veranderen? Is ook hier, zoals anderen eerder in Amerika en elders signaleerden, een verschuiving gaande van de ‘natiestaat’ naar een nieuw fenomeen, de ‘marktstaat’? Een staat die niet meer primair draait om de burger, die niet meer de markten kanaliseert en reguleert, maar ze enkel nog dient? Is hier, zoals sommigen menen, inderdaad sprake van een stille staatsgreep? 

De komende maande komt het erop aan. Wat er zal gebeuren valt niet te voorzien. Het is mogelijk dat de Europese politiek uiteindelijk zal buigen voor de feitelijke situatie en bereid zal zijn de nodige compromissen te sluiten. Dat geldt niet alleen voor de euro – de prijs voor een ineenstorting zal immers altijd veel hoger zijn dan de kosten voor het behoud – maar ook voor de EU als geheel.  Voor Europa is het immers van levensbelang dat er een soort eenheid wordt gehandhaafd, in welke vorm ook. Er ontstaat de komende decennia een nieuwe wereld van China, de Verenigde Staten, Japan, India, wellicht Brazilië. Als Europa daarin niet meer erkend wordt als een volwaardige medespeler wordt het continent een prooi van de andere machten. In plaats van het baken van hoop dat Europa ooit was, een voorbeeld van internationale orde, wordt het een vacuüm, een voortdurend oplaaiend strijdtoneel van staten en vooral niet-staten.

‘De uitdaging voor een Europees publiek is om, ook emotioneel, onder ogen te zien dat de realiteit van vandaag op allerlei punten lijnrecht in strijd is met het wereldbeeld waarin iedereen is opgevoed die ouder is dan vijfentwintig en jonger dan vijfenzeventig.’ schreef de specialist internationale betrekkingen Karel van Wolferen alweer enige tijd geleden in een essay over de Europese toekomst. ‘ Een realiteit die mede betekent,’ zo vervolgde hij, ‘dat het politieke wereldbeeld waarin ze sinds hun jeugd geleefd hebben, ineenstort.’

Europa moet, daarbij, worden terugveroverd op het geld. Er is in Europa een paar duizend miljard euro zoekgeraakt, een probleem van zowel de schuldenlanden als de banken en de talloze privéleners. Tegenover iedere onverantwoordelijke lener stond immers een onverantwoordelijke geldschieter. Te veel banken hebben met hun geld gegokt, veel te grote risico’s genomen, geen grondig onderzoek gedaan naar de kredietwaardigheid van hun debiteuren, kortom alles nagelaten wat een behoorlijke bankier hoort te doen. De private sector heeft echter kans gezien om dat probleem grotendeels af te schuiven op de publieke sector.

Amerika had één Bernard Madoff. Europa heeft er tientallen, misschien wel honderden. Ze leiden een ongestoord en hoogst aangenaam bestaan, en niemand durft zelfs maar naar ze te wijzen. Sterker nog: morgen kunnen ze opnieuw hun slag slaan.

Een herbezinning over de rol van het kapitaal in onze samenleving is dan ook onvermijdelijk. We zullen wellicht de dynamiek en de bindende kracht van ons eigen Europese ‘Rijnlandse’ model van verzacht kapitalisme opnieuw uitvinden, en daar is niets mis mee.

Het Europese project is vaak vergeleken met de bouw van een kathedraal, zijbeuk na zijbeuk, kapel na kapel. Welnu, dat beeld gaat ook op als bepaalde elementen zwaar worden beschadigd of zelfs instorten. De machtige constructie van de euro kan ineenzakken, talloze andere gewelven en kapellen van de enorme Europese kathedraal zullen rustig blijven voortbestaan. De visserij en het milieubehoud van de Noordzee en de Middellandse Zee zullen, om maar wat te noemen, altijd Europees geregeld worden, simpelweg omdat het niet anders kan.

Het is dan ook voorstelbaar dat Europa, als het stof van deze slag is neergedaald, zich op een minder geforceerde manier zal hergroeperen, in kleinere combinaties met een min of meer gelijkgestemde traditie. Tussen de Scandinavische landen en IJsland begint zoiets al te groeien. Binnen zulke eenheden, met samenlevingen die zijn gegrondvest op vergelijkbare waarden en leefregels, kan zich veel gemakkelijker en vanzelfsprekender een gemeenschappelijke democratie ontwikkelen dan in die grote, vage Europese Unie. En een stevige samenleving, zowel sociaal als politiek, is ook niet bang voor de rest van de wereld.

Het is ook heel goed mogelijk dat de EU, ondanks alle spanningen, als geheel deze storm weet te overleven. De crisis kan de Unie versterken, het eenwordingsproces versnellen, en dat is wat velen hopen. De kans bestaat echter ook dat de Unie uiteindelijk een meer bescheiden rol zal gaan spelen, als een losser verband van Europese staten. Duitsland zal daarbij vermoedelijk een dominerende positie behouden, zonder overigens het gezag te genieten van een werkelijke leider. Na decennia lang te hebben gehandeld uit schuldgevoelens zou het nu moeten handelen uit grootsheid, en dat valt de Duitsers zwaar.

Het belangrijkste is dat binnen Europa politiek en democratie opnieuw centraal worden gesteld. Wat er ook op politiek en institutioneel niveau zal veranderen, als Europese burgers zijn we in onze dagelijkse werkelijkheid al op een onvoorstelbare manier met elkaar verknoopt, en dat scheelt enorm. De laatste decennia is er naast de regels en de instituten een reëel Europa ontstaan van miljoenen contacten en netwerken, het Europa dat Hans Magnus Enzensberger omschrijft als het Europa van de zakboekjes: al die agenda’s met telefoonnummers van de Poolse stukadoor en de portier van een klein hotel in Odense tot een heimelijke liefde in Amsterdam, de adressenboekjes die wemelen van zomerhuisjes in Kent, zakenpartners in Oslo, kleinkinderen in Barcelona, bankrekeningnummers in Brussel, vertalers in Bonn, vrienden in Rome, leraren in Novi Sad, collega’s in Boedapest, wijnboeren in Beaune en ga zo maar.

Laten we niet vergeten: dat Europa pakt niemand ons meer af.

 

23 augustus 2012