Een continent van wantrouwen

Nee, onverwacht kwam het niet. Overal in Europa broeide het, de grote klap moest komen, alleen wist niemand waar en hoe. Het werd een Britse volksopstand. En dan tegelijk die gevoelens van verslagenheid. De EU was immers het droomproject van de generaties die in 1945 uit de kampen, de frontlinies en de geblakerde steden waren gekropen en die van één ding overtuigd waren: dit nooit weer. En zo werd het ook het project van hun kinderen die, over heel Europa, vaak waren opgegroeid in beschadigde gezinnen waar diezelfde oorlog altijd aan tafel had gezeten. Dat bepaalt een mens, en het bepaalt ook een politicus.

De Unie was daarbij een 21e eeuws laboratorium voor de rest van de wereld, een uniek experiment om naties samen te brengen onder een supranationaal gezag, onmisbaar voor de aanpak van de toekomstige mondiale problemen, het klimaat voorop.

Het was een historisch moment, vorige week. We zagen een oude wereldmacht wegzakken, bedwelmd door illusies en dromen van vergane glorie. En we zagen, tegelijk, een 20e-eeuwse wereldorde verbrokkelen – een orde die trouwens voor een groot deel van de wereldbevolking helemaal geen orde was, laat staan hún wereldorde.

Er was ook verbijstering. Veel Britse en Europese politici waren met stomheid geslagen, ze hadden deze revolutie, ondanks alle signalen, totaal niet zien aankomen – wat iets zegt over het gebrek aan contact met deze vergeten bevolkingsgroepen. Ook de Unie zelf leidde, keer op keer, tot schokkende taferelen. De machine werkte gewoon niet, was niet in staat om tijdens een crisis snel en flexibel te reageren. Oh ja, dat lag voor een groot deel aan de uitvoerende lidstaten, maar toch.

Die ene Griekse immigratieambtenaar, die op het Griekse Chios de aanvragen voor Europa van tweeduizend opeengepakte vluchtelingen moest verwerken, één, hooguit twee per dag, het alom aanwezige Frontex dat zelfs in deze noodsituatie van de Brusselse bureaucraten geen vinger mocht uitsteken, het tafereel wil niet meer van mijn netvlies.

De EU zit klem tussen twee krachten. Aan de ene kant loopt de democratisering van de Unie ver achter bij de integratie en de snel toenemende macht van Brussel. Aan de andere kant is en blijft deze halfbakken federatie – want wat is de EU anders? - een onmogelijke constructie, zeker in tijden van crisis. Die twee realiteiten botsten al eerder, maar rond de Brexit was de klap catastrofaal.

Natuurlijk speelden de Britse eigenzinnigheid en de jarenlange anti-EU propaganda in de media een rol, toch waren de taferelen in de Britse stemlokalen waren er niet minder surrealistisch om: kleine boeren die jubelend een flink deel van hun inkomen verspeelden, werkgevers die opgewekt een afzetmarkt van 450 miljoen consumenten afgrendelden, ouders en grootouders die lachend hun kroost terugschopten in een besloten Engelse dorpsidylle die in werkelijkheid nooit heeft bestaan. Vormden die ontredderde Britse jongeren die de volgende ochtend overal samenschoolden een elite? Welnee, het waren doodgewone kinderen van de 21e eeuw die de slag hadden verloren van de 19e eeuw. Hun wanhoop was terecht.

De Brexit was – en is – een ernstig geval van volksmisleiding. De meeste verkiezingsbeloften bleken direct al onhaalbaar, de belangrijkste aanstichters verdwenen haastig van het toneel. Belletje trekken. Toch stemden miljoenen Britse kiezers vol vuur voor een Brexit en niet zonder reden. De Amerikaanse journalist Thomas Frank signaleerde al eerder exact hetzelfde fenomeen in zijn thuisstaat Kansas, waar de arbeiders massaal waren overgelopen naar Republikeinse kandidaten. Rationeel was dat moeilijk te verklaren, ze stemden vaak zelfs tegen hun eigen materiële belangen in, maar ze kozen zo wel voor kandidaten die hun conservatieve waarden deelden en bij wie ze zich geestelijk thuis voelden.

Hoe meer een samenleving in beroering is, hoe sterker die neiging wordt, zeker bij mensen met weinig opleiding en weinig kansen. Ze willen bovenal een veilige, voorspelbare en beschermende samenleving. Ze willen greep houden op hun omgeving en hun land – hoe illusoir dat gevoel vaak ook is. Aan projecten zonder grens en einde hebben ze geen behoefte.

In die zin is de Brexit een onderdeel van de grote rebellie tegen de globalisering die al veel langer gaande is, dezelfde rebellie die in Amerika iemand als Donald Trump op het schild hief. Velen profiteerden van die nieuwe wereld, anderen betaalden een hoge prijs: ze raakten hun werk, hun gemeenschap en hun gevoel van eigenwaarde kwijt. Ze werden buitengesloten en de toenemende inkomensverschillen versterkten die gevoelens. En tegelijk werd de EU meer en meer een voertuig van de globale grootmachten, in plaats van een bescherming daartegen. Al die verbitterde kiezers werden, kortom, een gemakkelijk prooi voor kwakzalvers en rattenvangers. En al helemaal in Engeland, waar de klassenstrijd nog altijd niet is uitgewoed.

Het is een ‘conservatieve revolutie’ schrijven sommigen. Maar het is wel een revolutie zonder leiding en zonder plan. We hebben eerder te maken met een veenbrand van wantrouwen, onder het hele continent. Politici zijn maar daarvoor al te vaak blind omdat ze in een andere microkosmos leven dan hun kiezers, met andere leefregels en andere prioriteiten, een systeem waar enkel polls en cijfers tellen. Een gezonde democratie betekent echter veel meer. Een permanent democratisch debat  bevestigt een gezamenlijke lotsbestemming, het schept een gevoel van eenheid, dwars door alle tegenstellingen heen. Het creëert vertrouwen en een thuis. En waar zo’n democratie ontbreekt ontstaat het tegendeel: ontheemdheid, verdeeldheid.

Dat ‘democratische deficiet’ is voor de EU een vraagstuk waarover boekenplanken zijn volgeschreven. Maar het is ook een groot probleem voor de politiek in zijn algemeenheid. De Europese peilingen van Eurostat, Pew en anderen zijn wat dat betreft onrustbarend. In de grafieken is een duidelijke daling zichtbaar van het vertrouwen in de EU, van 50 procent in 2004 tot 32 procent in 2015. Vrijwel parallel daaraan loopt de daling van het vertrouwen in de eigen politici. Alleen loopt die lijn in de grafiek niet boven die van de EU maar ver daarónder: van 35 procent in 2004 tot 27 procent in 2015.  Het wantrouwen jegens de eigen overheid is, kortom, nog groter. De democratische crisis is alom en overal.

En dan Europa zelf. Gezien vanuit de rest van de wereld is het een uitermate verbrokkeld continent, een optelsom van meer dan dertig eigenwijze staten en staatjes. Los van elkaar stellen veel van die landen in mondiaal opzicht niet zoveel voor, gezamenlijk vormen ze een welvarende eenheid van meer dan een half miljard mensen die op de rest van de wereld een grote aantrekkingskracht uitoefent, ten goede en ten kwade. 

De EU was en is daarom allesbehalve een ‘illusie’. Het project is, in deze 21e eeuw, een bittere noodzaak, een manhaftige poging om een antwoord te geven op een wereld waarbinnen de onderlinge vervlechtingen snel sterker en omvangrijker worden. Daarin ligt de blindheid van de Europa-bashers en degenen die hen zwijgend hun gang laten gaan. Zoals de industrialisatie, de kranten en de spoorlijnen de 19e- eeuwse burgers dwongen om buiten hun wereld van steden en provincies te treden, zo dwingen in de 21e eeuw het internet, de financiële sector, het bedrijfsleven, de internationale chaos en het klimaatprobleem ons om het 19e-eeuwse systeem van natiestaten te overstijgen. Niet meer uit idealisme, zoals bij onze ouders en grootouders, maar enkel en alleen om te overleven. Zonder een effectief functionerende eenheid zijn we, om met de Vlamingen te spreken, ‘een vogel voor de kat’.

Ja, de EU is uitgegroeid tot een politiek project. Je kunt dat niet terugdraaien, zoals de Britten – en ook onze minister-president – willen. De Unie is, vaak tegen wil en dank, door zijn omvang en zijn economische dynamiek een van de machtigste spelers in de wereldpolitiek. Aan die eigen geopolitieke rol moeten veel deelnemende landen, na decennia Amerikaanse hegemonie, nog altijd wennen. Het is daarbij een illusie om te denken dat zelfs een ‘technische’ samenwerking in de vorm van een gemeenschappelijke markt zonder regels en scheidsrechters kan functioneren. Gezamenlijke projecten hebben nu eenmaal een politieke lading, vereisen een politieke discussie en een politieke verantwoording. Alleen moet die wel plaatsvinden. En als dat corrigerend vermogen niet, of niet voldoende, aanwezig is wordt de noodrem van het referendum voor sommigen een verleidelijk alternatief. Al blijft het enkel een noodrem, bot en compromisloos, niets meer. De trein staat piepend stil. En dan?

Hoe nu verder? Overal verschuift de machtsbalans. De eurozone zal, zonder de sceptische Britten, binnen de EU belangrijker worden. De sociale dimensie van het Europese project kan wellicht, zonder de eeuwige Engelse sabotage, meer handen en voeten krijgen. Het ideale sociale model kan meer continentaal worden, meer Rijnlands, meer Scandinavisch, meer inclusief voor iedereen, ook voor de vergeten kiezers.

De EU groeit nu al in de richting van een project met meerdere snelheden: een kerngroep omringd door landen die soms wel meedoen – bijvoorbeeld Schengen - en soms ook weer niet. Daardoor ontstaat voor alle partijen grotere vrijheid en flexibiliteit. Die kerngroep zal, onvermijdelijk, op bepaalde terreinen een sterker federaal karakter hebben. Dat schept echter ook helderheid: op de meeste andere terreinen blijft zo juist de soevereiniteit van de nationale staten gegarandeerd. En met zo’n constructie ontstaat eindelijk ook ruimte voor een duidelijke en volwassen democratische verantwoording op alle Europese niveaus. Zo zou het kunnen gaan.

De vraag is alleen: kan dat Byzantijnse Brussel nog tijdig worden hervormd? En zijn de Europese en nationale politici in staat om hun kiezers ditmaal wel in dat proces mee te nemen? Het zal een politieke monsterklus worden, zoveel is zeker, die zal moeten worden getrokken door een handvol briljante, moedige en charismatische mannen en vrouwen.

Op historische momenten zijn die vaak, goddank, aanwezig. Maar soms ook niet.

 

Geert Mak     NRC Handelsblad, 2 juli 2016