En toen werd het plotseling stil

Toespraak bij de herdenking van de bevrijding van het concentratiekamp Sachsenhausen bij Berlijn, 23 april 1945.

‘En toen werd het plotseling stil. Een stilte zo vreemd en absoluut als ik voor mijn gevoel later nauwelijks meer heb ervaren. We hoorden de vogels buiten zingen. Sommigen barstten uit in een verschrikkelijk gehuil. Iemand waagde naar buiten te gaan. Het moet een Hollander zijn geweest, want plotseling klonk het boven aan de trap: ‘Kom eruit, we zijn vrij, hoera we zijn vrij, kom eruit, de Russen zijn er, we zijn vrij.’

Dat was maandag 23 april 1945, vandaag exact 72 jaar geleden, en aan het woord is Henk Gortzak, een communistische verzetsman uit mijn eigen stad, Amsterdam. Want inderdaad, heel Europa was hier vertegenwoordigd, in deze ringen van de hel.  Gortzak schrijft hoe de overlevenden dat laatste weekend in een soort niemandsland verkeerden. De SS-wacht was die zaterdag weggeglipt, de ziekenverzorgers hadden hun wapens ingepikt en de wacht overgenomen. Zondag was een prachtige dag, overal uit de bossen kwamen gevluchte dwangarbeiders tevoorschijn, van de achtergebleven voorraden werden grote potten rijst en erwtensoep gekookt, veel gevangenen lagen, voor zover hun magen dat verdroegen, tevreden in de zon, en toen, plotseling, begon de oorlog weer.  De schietpartijen waren gruwelijk, ze duurden de halve nacht, iedereen dacht dat dit alsnog het einde zou zijn. Maar die maandagochtend, opeens, was het stil. Dat moment herdenken we nu. Die stilte. 

‘Wie lopen kon vloog de trap op,’ vertelt Henk Gortzak. ‘Buiten liepen vijf jonge Russische soldaten in kaki-kleurige uniformen, het machinepistool op de buik, de vinger aan de trekker. ‘Faskiski banditov kaput!’ riep de een en de ander vroeg in gebroken Duits wie we waren. We namen hem mee naar de kelder waar de stervende gevangenen lagen. Toen hij weer buiten kwam biggelden dikke tranen langs zijn wangen.’ 

Een dik uur na deze verkenners kwam het gewone Russische leger het kamp al binnen, er waren opeens overal artsen en verplegers. Gortzak en twee Amsterdamse vrienden besloten al diezelfde middag te vertrekken, ze zwierven een poosje rond, hielpen hun voormalige mede-gevangenen in Potsdam nog met het oprichten van een nieuwe communistische partij – ze werden ingeschreven als het 67ste, 68ste en 69ste lid – en belandden pas eind augustus weer in Amsterdam.  Gortzak’s vrouw, Jans, was woedend. ‘Weet je wel hoe vaak ik die eerste maanden niet naar het station ben gelopen, om ook maar iets over je te horen? Maar niemand kon iets vertellen. Vond je dat werk daar echt belangrijker dan onze ongerustheid? Gaat de partij dan altijd boven alles?’ Pas, later, veel later begreep Gortzak wat ze bedoelde.

De ex-gevangenen vonden, na hun bevrijding, elk op een eigen manier een invulling voor die stilte. Velen bleven politiek actief, nu meer gemotiveerd dan ooit. De gedetineerde Einar Gerhardsen werd, om maar een voorbeeld te geven, direct al, in 1945, de eerste minister-president van het bevrijde Noorwegen. Antonín Zápotock´y werd president van Tsjechoslowakije – zijn kritische kampgenoot Jakub Cermín belandde daarentegen in 1952 alweer in de gevangenis.  De Pool Andrzej Szczypiorsky werd schrijver en uiteindelijk senator voor Solidarnosc. De Groninger verzetsman Piet Jongeling werd, naast een geliefd jeugdboekenschrijver, parlementslid voor het GPV. Henk Gortzak kwam eveneens in de Tweede Kamer terecht, maar dan voor de CPN, totdat hij het rigide stalinisme van de partijleiding niet langer kon verdragen. In Oost-Europa zou hij, zoals veel van zijn dappere lotgenoten, opnieuw in een kamp zijn beland, misschien zelfs tegen de muur zijn gezet. In Nederland werd hij in figuurlijke zin ‘kaltgestellt’, politiek en sociaal. Zijn verblijf in Sachsenhausen verwerkte hij, voor zover mogelijk, met zwijgen. 

Dat waren de gevangenen zelf. En dan wij, Duitsers en Nederlanders, oude en jonge generaties, hoe vulden wij die stilte in? Hoe gingen wij om met onze verwarring, onze woede en onze schuldgevoelens – ja, ook van slachtoffers -, hoe gingen we om met de historische lessen die Sachsenhausen en al die andere gruweloorden ons in het gezicht smeten? 

In de beginfase ging men met deze vragen vaak simpel om, de antwoorden waren, denk ik achteraf, maar al te vaak beperkt tot ‘goed en ‘fout’. Het waren ‘de’ Duitsers en ‘de’ Italianen tegenover ‘de’ Nederlanders, de Fransen, de Polen, de Tsjechen en al die andere Europeanen, en verder hoefden we nergens over na te denken. Henk Gortzak weigerde daar categorisch aan mee te doen. Hij had immers zijn leven te danken aan uitgerekend een Duitse kameraad, Willy, een verpleger uit het Rurhgebied die hem met eindeloos geduld had verpleegd en daarna was voorgoed was verdwenen, in ‘nacht und nebel’. De solidariteit waarmee hij en zijn medegevangenen overleefden omsloot net zo goed Duitse sociaal-democraten, communisten, christenen, jehova-getuigen, homo’s en wie ook maar verder het ongeluk had hier te belanden. Maar dat ontging de meeste buitenstaanders. De stilte werd door hen als het ware genationaliseerd, het was opnieuw ‘ons’ tegenover ‘de ander’.

Mijn eigen land, Nederland, koesterde zich bijvoorbeeld maar al te graag in de mythe van de onschuld. Wij hadden allemaal Anne Frank op onze zolders verstopt, en dat zij vervolgens door gewone Amsterdamse rechercheurs werd opgepakt en door keurige Nederlandse spoorwegfunctionarissen naar haar ondergang werd gevoerd, we wilden er niets van weten. Het Duitse zelfbeeld werd daarentegen lange tijd beheerst door het tegendeel: schuld. Daardoor werden bepaalde onderdelen van de geschiedenis weggedrukt, bijvoorbeeld het gruwelijke leed van de vluchtelingen en de bombardementsslachtoffers. De discussies waren hevig en emotioneel toen ook dit slachtofferschap een plaats vroeg – en kreeg - in het grote Duitse verhaal. Het was op allerlei manieren politiek beladen, zeker, maar het was ook een onderdeel van bijna iedere Duitse familiegeschiedenis. Daar kun je op een gegeven moment niet omheen.

Eenzelfde herwaardering eiste het Duitse verzet. Duitsland heeft een proces van bijna voorbeeldig zelfonderzoek achter de rug, maar wat in het Nederlandse zelfbeeld altijd centraal heeft gestaan, het heldendom van de dwarsliggers, is hier vaak in de schaduw gebleven. Toch waren er vele honderdduizenden Duitsers die, tegen alles en iedereen in, de ongelofelijke moed hadden om te zeggen: ‘Ich nicht’.

Het waren er veel te weinig, maar toch, ze waren er, overal. Door de hele oorlog heen hoorde bijna een derde van de gevangenen van Sachsenhausen tot deze zogenaamde Schutzhäftlinge, in aantallen variërend van vijf tot zevenduizend. In München volgde ik ooit de wederwaardigheden van de Münchener Post, een sociaal democratisch dagblad dat zich, zo lang het kon, met felheid en verve tegen het opkomende nazisme had verzet. De meeste redacteuren belandden dan ook al snel na de machtsovername in Dachau, Hitler haatte de krant uit het diepst van zijn hart. Ik bracht een bezoekje aan de plek waar al deze dappere Duitsers hadden gewerkt, de Altheimer Eck. Er werd nog steeds een krant gemaakt, maar niemand daar bleek nog iets van deze Münchener Post af te weten. In Polen, Nederland, Frankrijk, er zou zeker iets van plaquette zijn geweest. Hier was helemaal niets. Ik weet het, op scholen werd en wordt er best veel aandacht aan besteed, maar toch kon ik me niet aan de indruk onttrekken dat het verzet op een of andere manier niet in het Duitse verhaal leek te passen – op een reeks individuele heldenfeiten na. 

Waarom? Het kan de beladenheid van het onderwerp zijn geweest: er waren in het verleden groepen die, met uitsluiting van anderen, claimden ‘het’ verzet te zijn geweest, het enige ‘goede’ Duitsland – met name de communisten in de DDR hadden daar een handje van.  Het stigma van ‘landverraad’ dat nog lang rond de dissidenten hing kan ook een rol gespeeld hebben bij deze marginalisering. En het bestaan van dit verzet bleef, denk ik, ook zolang in de schaduw omdat het aantoonde dat de verantwoordelijkheid voor het ‘meegaan’ niet enkel kon worden afgewenteld op de nazi’s of de staat, maar dat er wel degelijk een individuele keuze mogelijk was. Een razend moeilijke keuze, met enorme consequenties, maar toch, een keuze. En, voor latere, generaties, een exemplarische en inspirerende keuze.

Henk Gortzak heeft de keuzes die hij maakte uiteindelijk beschreven in een nuchtere en tegelijk indrukwekkende autobiografie. Aan de meest ingrijpende ervaring van zijn leven, Sachsenhausen, wijdt hij echter slechts een handvol pagina’s. Zwijgen bleef het motto, al erkende hij dat vooral ’s nachts de herinneringen flink opspeelden – zelfs veertig jaar na dato. ‘Kon je het maar uit je geheugen bannen,’ hoorde hij soms oud kampgenoten zeggen, maar of dat goed zou zijn, dat betwijfelde hij. Want de fakkel moest worden overgedragen, en daar hoorden ook deze ervaringen bij.

Gortzak hoorde tot, zo noem ik ze maar, ‘de vaders op zolder’. Velen van mijn generatie, geboren na de oorlog, zijn – en u zult dat herkennen - maar al te vaak opgegroeid met ’s nachts rondspokende vaders en verslagen moeders. Of we nu Polen, Duitsers, Spanjaarden, Fransen of Nederlanders zijn, in al die gezinnen herhaalden zich nacht na nacht de slagvelden, bombardementen en concentratiekampen, of ze nu Stalingrad heetten,  Warschau, Sachsenhausen, Hamburg of Theresiënstadt. Hoevelen van ons hebben niet meegemaakt dat hun ouders tot op hun sterfbed bang waren: voor Duitsers, Russen, Japanners, voor kampbewakers, kogels of dreunende bommenwerpers?  Die vaders en moeders op zolder, die binden ons, Europeanen van na de oorlog.  Hun zwijgende aanwezigheid is, daar ben ik van overtuigd, van een enorme invloed geweest op de Europese politiek en het Europese project. Zonder hun persoonlijke geschiedenis zouden veel na-oorlogse Europese politici en diplomaten nooit de moed en de kracht hebben gehad om, als dat nodig was, over hun schaduw heen te springen. 

‘Geen enkele cultuur is op zichzelf barbaars, geen enkel volk is voorgoed beschaafd,’ schreef ooit de Bulgaars/Franse historicus Tzvetan Todorov. ‘Ze kunnen alle zowel het ene als het andere worden. Dat is het kenmerk van het mensdom.’

Ik moet opeens denken aan een dierbare vriend, Otto von der Gablenz, een Duitse diplomaat die jarenlang in Nederland woonde en werkte. Hij heeft me wel eens verteld hoe zijn vader hem, toen hij een jaar of veertien was, tijdens een boswandeling onthulde dat hij tot zijn nek in de illegaliteit zat. Otto Heinrich von der Gablentz, was toegetreden tot de Kreisauer Kreis, maar tijdens die wandeling bekende hij zijn zoon ook hoe moeilijk die stap voor hem was, als loyale vaderlander. En toch accepteerde hij de eenzaamheid en de risico’s: vanwege zijn diepe overtuiging dat, ondanks alle verschillen, een hogere menselijkheid ons allen bindt. Dat gesprek heeft de levensloop van zijn zoon Otto voor altijd bepaald, het maakte hem tot een prominent vredestichter – want dat was hij tijdens zijn diplomatieke loopbaan, telkens weer. Zulke vaders op zolder waren er ook. 

Die fase is nu bijna voorbij.  Henk Gortzak is er allang niet meer en ook mijn vriend Otto is overleden. Dat geldt voor de meeste van hun generatiegenoten. En nu verdwijnen eveneens de generaties die slechts indirect getuige waren. De vaders op zolder vallen stil. Dat betekent dat bepaalde terreinen met grotere onbevangenheid verkend kunnen worden, dat gesloten deuren eindelijk opengaan, en dat ruimte komt voor nieuwe vragen en nieuw onderzoek. Maar tegelijk bestaat het risico dat, met dit stilvallen, ook de urgentie uit het debat verdwijnt – en niet zozeer uit het historische debat, maar bovenal uit het politieke en het Europese debat. En dat terwijl juist nu de idealen en het verzet van al bijna die vergeten vaders en moeders  actueler zijn dan ooit. Een nieuw aangetreden Amerikaanse president die in zijn inaugurele rede de grondslag schetst voor een totalitair systeem, die alleen nog maar spreekt over ‘het volk’ en hemzelf, als leider, en die alles wat een democratie tot een democratie maakt – de onafhankelijke rechterlijke macht, de vrije pers, een evenwichtige volksvertegenwoordiging – daar tussenuit wil duwen en weghoont. Europese nationalisten en populisten die overal juichend zijn voorbeeld volgen. De oude dolkstootlegende,  over het ‘verraad’ van de elites, die her en der weer oplaait. De angst voor de ander, voor de vreemdeling, die de publieke discussie opnieuw beheerst. Een massamedium als Twitter, dat raast van de haat. 

Herhalen de jaren dertig zich? Nee, daarvoor zijn de verschillen te groot. Onze democratieën zijn oneindig veel taaier dan toen. Maar vanzelfsprekend is het allemaal niet. Opnieuw gaat het om onze grondrechten, om onze democratische instituties, om onze vrijheid, om het behoud van onze menselijke waarden en waardigheid. Opnieuw is er reden voor de hoogste waakzaamheid. En vooral jonge generaties zullen het begrip ‘verzet’ totaal opnieuw moeten uitvinden. Net als toen. 

‘En toen werd het plotseling stil.’ Henk Gortzak heeft de stilte op zijn manier doorbroken. Toch voelde hij, aan het eind van zijn leven, enkel nog teleurstelling. Toen hij in een TV-documentaire geconfronteerd werd met de gruwelijkheden van het zogenaamde ‘reëel bestaande socialisme’ verzuchtte hij, bijna in tranen: ‘Dus ons hele leven is voor niets geweest?’ ‘Ja,’ zei zijn Jans, ‘Ik ben bang van wel.’

Was dit dappere leven, waren al die offers, was dat lijden hier en elders dan werkelijk voor niets? Ja, inderdaad, als het gaat om het ideologische lawaai dat volgde op de stilte, de scherpslijperij, de repressie en de onvrijheid. Maar niet als we denken aan het eerlijke idealisme dat veel gevangenen hier ook dreef, aan hun moed, hun kameraadschap, hun internationale saamhorigheid, aan hun trotse: ‘Ich nicht.’ 

Daarom zijn we hier samen, op deze middag. Om hen te eren en te gedenken, zeker. Maar ook omdat we hun moed en hun inspiratie nodig hebben. Omdat we hun stemmen opnieuw willen horen, omdat we hun kameraadschap willen omarmen, omdat we beseffen dat we naast elkaar staan, de jonge generaties naast die bijna vergeten vaders en moeders op zolder, de levenden naast de doden. Want we hebben elkaar hard nodig, opnieuw, in de stormen die komen.