Jean Améry-prijs - Dankwoord Geert Mak
Op de vroege ochtend van de 24e februari 2022, toen de tanks Oekraïne binnenrolden, schreef de Russische oorlogsfotograaf Oleg Klimov aan zijn vrienden in het Westen: ‘Iedereen wachtte op oorlog, maar niemand geloofde erin.’ En hij voegde daaraan toe: ‘Om de een of andere reden kunnen mensen geloven in God en in het goede, maar ze kunnen niet geloven in oorlog en in het kwaad.’
In diezelfde fase zitten wij, in West- Europa, nu ook, ruim drie jaar later: we wachten op een oorlog, en tegelijk geloven we er niet in. Alles herhaalt zich en tegelijk is alles anders. Ja, het kwaad bestaat, het springt weer op onze rug en bijt zich in onze nek, maar het is een fenomeen dat voortdurend beweegt en verandert, het is een geschiedenis die hier en daar herkenning oproept maar die ons tegelijk voert langs nieuwe en totaal onbetreden paden.
Deze erkenning, deze Jean Améry-prijs, aanvaard ik in grote dankbaarheid. Maar het is tegelijk een eerbewijs dat me verlegen maakt. Want hoe kunnen wij vandaag de dag, als schrijvers en commentatoren, in zijn voetsporen treden? Hoe kunnen we, met zijn levenservaring en zeldzame scherpzinnigheid, de huidige tijd benaderen? En hoe kunnen wij zijn woede brandend houden, zijn woede tegen een geschiedenis die zelfs na de gruwelijkste moord- en martelpartijen blijft doorgaan alsof er niets is gebeurd?
In mijn hoofd voer ik nu al wekenlang gesprekken met Jean Améry. Want inderdaad, de geschiedenis rolde door, meedogenloos. We zien nu hoe de twee imperia die decennia wereld van Améry bepaalden, het Russische en het Amerikaanse, hun vanzelfsprekende posities verliezen of al hebben verloren. Nostalgische agressie, in allerlei soorten en maten, is het gevolg.
Ruslands eerste en grootste slachtoffer is Oekraïne, met de rest van Europa verkeert het land in de beginfase van een hybride oorlog.
In de Verenigde Staten herleeft het traditionele isolationisme, de ‘America First’-beweging uit de jaren dertig zet er opnieuw de toon, het internationale vredessysteem van Roosevelt en de zijnen is na tachtig jaar overboord gezet. Daar is nu bovendien sprake van een bewind dat, na bijna twee en een halve eeuw, een vervanging nastreeft van de traditionele Republiek door een de dictatuur van een ongekroonde Zonnekoning – de brute sloop van de East-Wing van het Witte Huis om ruimte te scheppen voor een koninklijke balzaal is tekenend voor dit ongekend snelle proces. Het gaat hier niet alleen om een revolutie maar om een complete paradigmaverschuiving. Begrippen als democratie, gerechtigheid, waarheid en werkelijkheid tellen niet meer. Barmhartigheid lijkt niet meer te bestaan.
Voor Europa, sinds de jaren veertig sterk afhankelijk van het Amerikaanse imperium, heeft dat ongekende consequenties. Opeens wordt de Amerikaanse veiligheidsparaplu dichtgeklapt, opeens wordt Europa niet meer beschouwd als vriend en bondgenoot maar als een parasitaire tegenstander en, hooguit, als een verdienmodel, opeens moet Europa zichzelf redden in de geopolitiek, als een zelfstandige grootmacht. En dat valt ons, Europeanen, zwaar. De organisatiestructuur van de Europese Unie is daar in de verste verte nog niet op ingesteld, het nostalgisch nationalisme wordt in diverse lidstaten eerder sterker dan zwakker.
En daarbij komt nog eens het ongekend bloedige pogrom van Hamas op 7 oktober 2023, waarna Israël wraak nam met een orgie van dood en verderf dat tot de dag van vandaag voortduurt. Een orgie van geweld dat zich ditmaal afspeelt voor het oog van de hele wereld maar waarbij de meeste Europese landen, militair en historisch sterk verbonden met Israël, veel te lang bleven zwijgen en wegkijken.
Gaza betekende een fatale klap voor het morele gezag van Europa in de niet-Westerse wereld, de befaamde Europese soft-power, juist in een periode dat dat gezag overal keihard nodig was. De Indiase historicus Pankaj Mishra vroeg zich af waarom het Westen, dat Oekraïne zo fel verdedigde, de Palestijnen zo nadrukkelijk uitsloot van het verbond van humanitaire plicht en verantwoordelijkheid. Volgens de Egyptisch-Canadese schrijver Omar El Akkad zal Gaza ‘worden herinnerd als het moment waarop miljoenen mensen naar het Westen keken, naar de op regels gebaseerde orde en zeiden: “Hier wil ik niets meer mee te maken hebben.”
Allemaal antisemitisme hoor ik sommigen roepen, nog altijd, alsof die hele complexe situatie in het Midden-Oosten kan worden samengewrongen in één term, alsof het antikoloniale verzet in de rest van de wereld, dat totaal andere wortels heeft, niet legitiem is, alsof het recht op vrede, waardigheid en gerechtigheid niet geldt voor ieder mens op aarde.
Laat ik duidelijk zijn: antisemitisme is een oeroude gruwel die nog altijd zeldzaam veel angst en pijn veroorzaakt, een kwaad dat permanent en systematisch moet worden bestreden. Dat kwaad loert soms ook achter bepaalde kritiek op Israël. Toch is het een gevaarlijke simplificatie om antizionisme automatisch gelijk te stellen aan antisemitisme. Laat staan dat pleidooien voor de Palestijnse zaak dat etiket verdienen. Overal kookt er een machteloze woede over Gaza, vooral bij de jeugd. Maar is dat allemaal alleen maar antisemitisme?
Wij, in het Westen, vinden de keuze voor Palestina als Joods thuisland vanuit historisch en religieus oogpunt volkomen logisch. Daar moest de nieuwe Joodse staat komen, en nergens anders. In de rest van de wereld werden daar wel de nodige vragen bij gesteld.
In februari 1945, op de retourvaart na de Yalta conferentie, had de Amerikaanse president Roosevelt halverwege het Suezkanaal een korte ontmoeting met koning Ibn Saoed, een legendarische krijgsheer, de stichter van het nieuwgevormde Saoedi-Arabië. Er was daar net een verpletterende hoeveelheid olie aangetroffen en er moesten snel afspraken worden gemaakt om de Britten en andere kapers op de kust voor te zijn. Maar Roosevelt had ook nog een ander doel: hij wilde dat Saoed groen licht gaf voor de immigratie van tienduizenden Joden naar de nieuwe Joodse nederzettingen in Palestina. Saoed weigerde dat echter categorisch, ondanks de hoffelijke sfeer. ‘De schade na een oorlog moet worden betaald door de dader, niet door de omstanders,’ vond hij. ‘Welke schade hebben de Arabieren berokkend aan de Joden in Europa? Het zijn de ‘christelijke’ Duitsers die hun huizen en hun levens hebben afgepakt. Laat de Duitsers betalen.’ Dit is hun probleem, hun schuld, niet het onze.
Voor Duitsland is het voortbestaan van de staat Israël is nu tot ‘Staatsraison’ verheven. Ook in het hedendaagse Duitsland worden protesten tegen Gaza worden opvallend fel de kop ingedrukt, veel Duitsers krijgen ongeveer nekkramp van het wegkijken – ja, ook hier herhaalt zich de geschiedenis. Logisch is het wel. Voor het Westen en zeker voor Duitsland was Palestina immers de afkoop van de Holocaust. In de ogen van de rest van de wereld was het vooral een typisch koloniaal project, een agressieve vorm van zogenaamd ‘settlerkolonialisme’ waartegen men zich in toenemende mate verzette.
Maar dan is daar onze Jean Améry. Wat moeten we tegen hem zeggen, tegen de Améry die Auschwitz en de Belgische martelkamers overleefde en die dat altijd met zich mee bleef dragen. Wat zeggen we tegen de zwaargewonde en getraumatiseerde Améry met wie we nog altijd in gesprek zijn?
Voor hem was Israël het enige toevluchtsoord voor alle vernederde en belasterde Joden van over de hele wereld. Linkse critici vond hij ‘lichtzinnig en gewetenloos’, hun beschouwingen waren in zijn ogen niets anders dan de zoveelste uitingen van de eeuwenoude Jodenhaat. Wie ooit was gemarteld, zoals hijzelf, bleef levenslang gemarteld, de nazimisdaden en de trauma’s die ze veroorzaakten waren onherroepelijk.
Met het land Israël en met het Joodse geloof had Améry weinig affiniteit, allesbepalend waren voor hem de nummers van Auschwitz die in zijn linkerarm waren getatoeëerd. Als Jood, schreef hij, ben je ‘een dode man met verlof’, iemand die is gebrandmerkt om te worden vermoord. Dit was zijn afkomst, dit was zijn lot. En de staat Israël was daarin het enige veilige baken.
Het was en is een gevoel dat talloze Joden herkennen, ook de jongere generaties, binnen en buiten Israël. Toch was die veiligheid maar betrekkelijk. En Israël veranderde, veranderde sterk, uiterlijk en innerlijk. De Israëlische journalist Ari Shavit begint zijn schitterende boek over de triomf en de tragedie zijn land met de zin: ‘Zolang ik me kan heugen herinner ik me angst – existentiële angst’. Een oude vriend die als ondergedoken jongetje nauwelijks de oorlog overleefde en daarna, met zijn ouders, naar Israël verhuisde, nam na zijn dienstplicht het besluit om dit veilige, beloofde land toch weer te verlaten: ‘Ik logeerde bij vrienden in een prachtig huis in Jeruzalem, gewoon geroofd van een Arabische familie en opeens realiseerde ik me: er deugde hier iets totaal niet.’ Op de universiteit vertelde een Israëlische collega me, het is ook alweer een paar jaar geleden, dat veel mensen in zijn omgeving stilletjes op zoek waren naar een geschikt alternatief elders in de wereld: ‘ Er is in het huidige Israël, met de huidige mentaliteit, geen toekomst.’ Onlangs repatrieerde de dochter van goede vrienden terug naar Nederland: ‘Ik wil niet dat mijn kinderen in deze sfeer opgroeien.’
Iedere natie, zo wordt wel gezegd, is een ‘verbeelde gemeenschap’, met een gezamenlijk gedeelde geschiedenis, gezamenlijke idealen, een gezamenlijke toekomstdroom. Maar zo’n ‘verbeelde gemeenschap’ kan sterk veranderen en verschuiven, en in de nieuwe Joodse staat hing die verbeelding nauw samen met de elkaar opvolgende immigratiegolven die elk hun eigen cultuur meenamen, ook hun eigen politieke cultuur.
De verbeelde gemeenschap van het pionierende Israël was nog vervuld van Europese sociale idealen. Het was, ondanks alle spanningen en geweld, een inspirerende, energieke en hoopvolle natie. Pankaj Misra schrijft hoe zelfs bij hem, in het verre Nieuw Delhi, een portret van Moshe Dajan op zijn studentenkamer hing.
In de jaren daarna sloeg die sympathie totaal om. De Zesdaagse Oorlog en al het geweld dat daarop volgde – inclusief de wrede terreur van Hamas en andere groepen – schiepen de voedingsbodem voor een totaal andere mentaliteit. En met name door de immigranten uit de Arabische wereld en de voormalige Sovjet-Unie werd een nieuwe toon gezet: strijdbaar, hard en compromisloos. Israël veranderde zo gaandeweg van een burgerproject in een nationalistisch project waarin de ‘verbeelde gemeenschap’ zich concentreerde om die ene allesbepalende gebeurtenis, de Holocaust. Het werd een collectief geheugen vol dood en trauma dat het land voortdreef, een verhaal waarmee alle problemen van het Midden-Oosten worden weggeveegd, waarin al die botsingen, in al hun complexiteit, worden gevangen in dat ene frame, tot de dag van vandaag. Anders gezegd – en zo wordt het soms ook uitgesproken, onlangs nog door Netanyahu zelf: de Arabieren en Palestijnen werden simpelweg de nieuwe nazi’s.
Vanuit de Joodse wereld klonken al snel felle protesten tegen dit nieuwe nationale verhaal. Ook Jean Améry protesteerde tegen de nieuwe lijn van premier Begin, die ‘met de Thora in de hand en teruggrijpend op Bijbelse beloften’ openlijk sprak over het stelen van Palestijns land. Net als zijn lotgenoot Primo Levi waarschuwde hij dat zoiets de solidariteit tussen Israël en de diaspora op den duur ernstig op de proef zou stellen. ‘Jullie vrijheid kan alleen verwezenlijkt worden mét jullie Palestijnse neef,’ schreef hij zijn Israëlische geestverwanten. ‘Niet door hem te bestrijden’.
Toen in 1977 persberichten verschenen over systematische marteling van Arabieren en Palestijnen in Israëlische gevangenissen begon Améry steeds meer te twijfelen. Nu ging het immers om hemzelf, om zijn eindeloos getormenteerde zelf. Onder de veelzeggende titel ‘De grenzen van solidariteit’ riep hij in Die Zeit ‘alle Joden die mens willen zijn’ op tot een scherpe veroordeling van systematische marteling. Hij deelde het leed, schreef hij, van iedere gemartelde, ook al is dat een Arabische terrorist met bloed aan zijn handen.’ En hij waarschuwde, toen al, voor de effecten van martelingen. Hij beschreef ze al eerder in detail: ‘Bij de eerste slag stort het vertrouwen in de wereld in. De visie op een wereld die geregeerd wordt door het principe van de hoop wordt geblokkeerd. Wie is gemarteld is een weerloos slachtoffer van angst.’ Voorgoed.
Zijn lotgenoot en geestverwant Primo Levi had bovendien grote moeite met de tendens om in het nieuwe Israëlische verhaal alle nuance en complexiteit te vermijden en alles terug te brengen tot een simpele tweestrijd, een ‘wij’ en een ‘zij’. `Een slachting onder Palestijnse vluchtelingen in Libanon, gesteund door het Israëlische leger, bracht volgens hem een nieuwe golf aan dodelijke vooroordelen de wereld in. Hij was zo woedend en teleurgesteld dat hij op een bijeenkomst in New York riep dat Israël, historisch gezien, ‘een vergissing’ was. Prompt brak een enorm tumult uit, de Amerikanen noemden hem een ‘antisemiet’, op zijn beurt liet Levi de zaal zijn arm zien, met het getatoeëerde kampnummer uit Auschwitz. ‘En dit dan, dit dan, ben ik een antisemiet’?
Het telde niet.
Het intellectuele geweld van de Amerikaanse zionisten overweldigde hem, het had, gaf hij later toe, ‘zijn wil om te leven’ gedoofd.
Het nieuwe Israël bood, uiteindelijk, geen barmhartigheid, geen troost, geen redding. Jean Améry vond zijn leven in deze situatie ondragelijk. Een jaar na zijn artikel in Die Zeit, op17 oktober 1978, koos hij voor de dood. Primo Levi volgde hem daarin negen jaar later, op 11 april 1987.
‘Om de een of andere reden kunnen mensen geloven in God en in het goede, maar kunnen ze niet geloven in oorlog en in het kwaad,’ ik herhaal de woorden van Oleg Klimov op die catastrofale 24e februari 2022. Alleen vond hij dat onlogisch.
‘Als het kwade niet bestaat is het goede er immers ook niet.’
Jean Améry wilde de geschiedenis het liefste stilzetten, wilde ons bij de nek pakken om het kwaad, het kwaad dat hij had ondergaan, eindeloos onder ogen te zien. Maar ook hij moest erkennen dat zijn denkwereld onderhevig was aan voortdurende verandering, ook zijn beleving van het kwaad. Het is een veranderlijkheid van het leven en de geschiedenis, een altijd weer pijnlijke zoektocht tussen goed en kwaad die zo overweldigend is, zeker nu, dat we er telkens weer in verdwalen.
Jean Améry, onze woedende en gekwelde denker, is daarin een gids. Ook vandaag. We blijven hem dankbaar.
7 november 2025, Geert Mak

