Van boeman naar plaquette. Of: het geluk van een Nederlands Maastricht

Lezing bij de onthulling van de plaquette voor luitenant-generaal Bernhard Dibbets – Maastricht 15 mei 2006

Dames en heren,

Generaal Dibbets, collectie: Limburgs Museum Op deze zonnige middag van de 15e mei 2006 maakt Maastricht historie: eindelijk zal luitenant-generaal baron Bernardus Cornelis Johannes Dibbets  (1782-1839) gerehabiliteerd worden met een echte plaquette. Eindelijk zal hij, hopelijk, gezien worden als de mens die hij was, met alle goede en minder goede eigenschappen. Eindelijk zullen de kinderen van Maastricht rustig kunnen slapen omdat hun moeders hen niet meer, zoals in vroeger tijden nog lang gebeurde, vrees zullen aanjagen met de kreet: 'Pas op, anders komt Dibbets je halen!'

Generaal Dibbets was jarenlang een typisch slachtoffer van de geschiedenis. Of beter, zijn beeld was hopeloos verstrikt geraakt in alle valkuilen die de geschiedvertelling, zowel nationaal als regionaal, kent. Het idee, bijvoorbeeld, dat de normen, waarden en prioriteiten van vroeger generaties uiteindelijk toch min of meer dezelfde waren als de onze. Het idee, ook, dat het handelen van onze voorouders bewust gericht was op de latere uitkomst zoals wij die kennen. Het idee, tenslotte, dat geschiedenis min of meer volgens bepaalde lijnen en plannen verloopt, en dat bepaalde centrale figuren daarin een stevige hand hebben gehad.

Wat is de historische werkelijkheid, voorzover we die kunnen vatten, dan wel? Allereerst moeten we altijd, als we ons met geschiedenis bezighouden, beseffen dat mensen, denkbeelden en leefomstandigheden in vroeger tijden écht anders waren. Soms waren ze zelfs onvoorstelbaar anders. Dat geldt bijvoorbeeld voor het denken, weten en handelen van de generaties die de Duitse bezetting hebben meegemaakt - de discussie speelt opnieuw volop. Maar het geldt ook voor een negentiende-eeuwse militair als baron Dibbets, die zijn beslissingen moest nemen middenin de malle opwinding rond de tiendaagse veldtocht en het zelfmoordterrorisme van onze waterheld Van Speyck. 'Het verleden is ons eigen buitenland,' heeft de Amsterdamse historicus Piet de Rooy wel eens geschreven. 'Dingen zijn eender, maar toch altijd weer anders.'

In de tweede plaats moeten we voor ogen houden dat historische gebeurtenissen door tijdgenoten meestal beleefd worden als een chaotische toestand.  We hebben een niet aflatende behoefte om in daarin toch allerlei lijnen en bedoelingen te ontwaren, maar het zijn en blijven constructies achteraf. Nooit verloopt de geschiedenis als een rechte lijn van A naar B.

Dat geldt ook voor de manier waarop Maastricht een Nederlandse stad werd, en de rol die onze held en antiheld Dibbets daarin speelde.  Natuurlijk, ook de  grote mogendheden vonden, in Londen, al snel dat Maastricht maar bij Nederland moest blijven. Maar, aan de andere kant: als die stijve, onbuigzame Hollander Dibbets rond 1830 niet toevallig garnizoenscommandant was geweest van deze buitenpost, dit 'Gibraltar aan de Maas'.  En als bovendien - maar dit kun je alleen maar fluisteren - de toenmalige vorst Willem I toen al niet toevallig een innig oogje had gehad op de Maastrichtse gravin Henriette D'Outremiont, dan....

Toeval. U kijkt ervan op, zoveel toeval in onze nationale geschiedenis, in onze zekere jaartallenrijtjes die we op school leerden over de Batavieren, Karel de Vijfde, Willem van Oranje, Johan van Oldenbarnevelt, al die elementen waaruit onze trotse natie is gevormd. Is dat allemaal toeval?
Ik moet u inderdaad uit de droom halen. U weet het uit eigen ervaring maar al te goed, de geschiedenis van individuele mensen hangt aan elkaar van toeval. Ik kan het in dit gezelschap wel zeggen, maar als ik, Friese calvinist, op 11 februari 1986 niet toevallig was meegetroond naar het Maastrichter carnaval, dan was ik aan de Champs Elyseéweg nooit het Brunssumer buurmeisje van Gerd Leers, Mietsie Ruiters, tegen het lijf gelopen, en dan had ik hier vermoedelijk niet gestaan, en ook anderszins was mijn leven volstrekt anders, en wellicht minder gelukkig verlopen.
Zo is het ook met de geschiedenis van naties. Er zijn nogal wat toevalligheden van grote invloed geweest op de vorming van Nederland, inclusief Limburg, als natie.  Ik doe maar een greep.

Toeval I. Rond het begin van de jaartelling waren in het verre Rome grootse kolonisatieplannen voor Germanië ontwikkeld. In 9 na Christus werden de Romeinen in het Teutoburgerwoud echter definitief teruggeslagen - vooral omdat de Germanen 'toevallig' beschikten over een zeer getalenteerd strateeg in de persoon van hun veldheer Arminius.  Zonder die slag in het Teutoburgerwoud was de Rijn nooit 'toevallig' de grensrivier geworden tussen de twee belangrijkste Westeuropese cultuurgebieden, het Germaanse en het Gallische cultuurgebied. Zonder die slag was Nederland ook nooit die typische culturele overgangszone geworden tussen al deze gebieden.  Zonder die slag was, tenslotte, Limburg, de overgangszone bij uitstek, nooit Limburg geworden.

Toeval II. Rond 1400 kon je Nederland nauwelijks als aparte identiteit zien. Begrippen als 'land' en 'natie' waren nog niet aan de orde, dat moest allemaal nog komen. Het was de wereld van prins Chaos. Europa telde zeker duizend politieke eenheden - koninkrijken, hertogdommen, graafschappen, bisdommen, steden, heerlijkheden, noem het maar. Nederland was zo'n zeshonderd jaar geleden dan ook niet veel meer dan een noordelijk aanhangsel van het Bourgondische Rijk, bestuurd vanuit het verre Brussel en Dijon.
Uit deze lappendeken van kleine machthebbers zouden zich in de daarop volgende eeuwen enkele tientallen natiestaten zullen ontwikkelen. Het is bijna een wonder dat Nederland daartoe ging behoren. Het was heel goed mogelijk geweest dat de Lage Landen een onderdeel waren geworden van, bijvoorbeeld, een groot Scandinavisch rijk, een Bourgondisch imperium, een Spaanse dan wel Franse monarchie, of een Duits keizerrijk. Voornamelijk door toevalligheden, door momenten waarop nét een wissel anders werd omgezet - een erfopvolging aan een hof in Dyon, een of ander ver conclaaf, een succesvolle missionaris in Oslo – kon in de middeleeuwen iets als Nederland ontstaan. (Bij zo'n exercitie valt trouwens ook op hoe Nederland van alle kanten door onze buren beïnvloed is, hoe Scandinavisch bijvoorbeeld onze kustprovincies eigenlijk zijn, hoe Germaans het oosten, hoe 'toevallig' ook de grenzen zijn ontstaan tussen Noord- en Belgisch Brabant en tussen Nederlands en Belgisch Limburg. )

Toeval III. Het ontstaan van Nederland als zelfstandige Republiek, bij de geuzenopstand in de 16e  eeuw en de daarop volgende oorlogen met Spanje in de 17e  eeuw. Het ‘toevallige’  karakter, bijvoorbeeld van de nieuwe landsheer, Filips II, wiens fanatisme een gelegenheidscoalitie deed ontstaan tussen adel, gewesten en steden, een coalitie die voortdurend versterkt wordt door verdere 'toevalligheden'. De overgang van Willem van Oranje, ooit de favouriet van Karel V, naar het kamp van de opstandelingen - een overstap die nooit zijn bedoeling was geweest, maar die hem werd opgelegd door de omstandigheden. De 'toevallige' inname van Den Briel door de Watergeuzen in 1568 in datzelfde jaar. De andere successen en nederlagen.

Koning Toeval en prins Chaos. Regeerden ze ook hier, in Maastricht, in de jaren waarin Dibbets hier de scepter zwaaide, tussen 1830 en 1831? Is het dankzij hem dat we hier nog een Nederlands feestje mogen vieren, op de Zuid-Willemsvaart, met de driekleur in top en de Volkskrant en de Telegraaf in onze HEMA-tassen? Of, anders gesteld, was baron Dibbets het Hollandse beest die de Maastichtenaren voorgoed onder de Haagse knoet bracht?

Om met dat laatste te beginnen: geen van de Maastrichtse historische werken die ik raadpleegde laat ook maar iets heel van de gruwelijke mythen die de ronde over hem deden. Dibbets was een brave vestingcommandant tussen 1830 en 1839, hij trotseerde de blokkade van de Belgen - er werd trouwens onvoorstelbaar gerommeld en gesmokkeld, zo erg was het allemaal ook weer niet - en hij overleed in 1839, vlak voor de definitieve vrede en de definitieve toewijzing van Maastricht aan Nederland, keurig in zijn bed aan de gevolgen van jicht. Er was voor de rest niets extreems aan de man. Hij gedroeg voor een 19e eeuwse vestingcommandant, de ongebruikelijke omstandigheden in acht genomen. Keurig volgens het boekje.

Hij was echter wel een actief en vooruitziend militair, en als hij niet 'toevallig' een waarschuwende brief had geschreven, en daarna 'toevallig' op deze post was terechtgekomen, had het met Maastricht nog wel eens heel anders kunnen aflopen. De stad lag rond 1830 volstrekt geïsoleerd in een voor de rest Belgisch Limburg. Veel vooraanstaande inwoners van Maastricht sympathiseerden volop met de Belgische revolutionairen. Ze behoorden tot dezelfde Franstalige katholieke aristocratie die het in het Brabant en Vlaanderen voor het zeggen had. Afgezien van het garnizoen hadden ze weinig of geen affiniteit met het protestantse Noord-Nederland.

Het omliggende land was bovendien eeuwenlang onderdeel geweest van dezelfde graafschappen en hertogdommen die de rest van het zuiden beheersten. Grotere Limburgse plaatsen als Roermond, Weert en Sittard waren meegegaan met de Belgische opstand, of hadden rap gecapituleerd toen de Belgen zich voor de poorten meldden. Met Maastricht gebeurde dat echter niet, en dat had alles te maken met drie ingrepen van Dibbets.

Allereerst voorzag hij dat zijn voorganger, de hoogbejaarde generaal Von Heldring, niet in staat was de vesting op den duur te behouden. Die angst was niet ongefundeerd: als niet Dibbets maar Von Heldring in Maastricht had gezeten waren de Belgen er vermoedelijk, net als  in Venlo, met gejuich en open armen ontvangen en ze zouden er waarschijnlijk nooit meer zijn vertrokken. Baron Dibbets attendeerde koning Willem I op dit probleem, en werd vervolgens zelf tot commandant benoemd.

Vervolgens weigerde hij de Nederlandse kroonprins te volgen, die als opperbevelhebber zijn eigen politieke spel speelde met Frankrijk, buiten zijn vader om.  Toen hij in het najaar van 1830 van die zijde bevel kreeg om zich uit Maastricht terug te trekken besefte hij dat hier sprake was van een intrige. Beslist antwoordde hij: ‘Ik ken geen prins, ik ken alleen de koning.’  In het daarop volgend voorjaar van 1831 werden,  en dat was Dibbets derde ingreep, de garnizoenstroepen vervangen door betrouwbare noorderlingen.

Maastricht herbergde op dat moment, naast ongeveer 20.000 inwoners, een garnizoen van 6.000 man. De stad betaalde een prijs voor al deze standvastigheid. De Belgen sloegen een beleg voor de vesting, de Maas werd geblokkeerd en tussen 1831 en 1833 was Maastricht min of meer van de buitenwereld afgesloten. Min of meer, want de smokkelhandel tierde welig en Dibbets zag kans de economie van de stad nog redelijk op gang te houden – op zich al een hele prestatie. Het provinciebestuur was uitgeweken naar Hasselt. Het meeste last van de blokkade hadden de Maastrichtenaren met carnaval: maskerades en andere openbare feestelijkheden bleven, zolang de staat van beleg duurde, streng verboden. Niet iets om je in Maastricht populair mee te maken.

Toch was de positie van Maastricht al vanaf eind 1831 niet meer omstreden. In dat najaar had, onder auspiciën van de grote mogendheden, een voorlopige boedelscheiding plaatsgevonden tussen België en Nederland. Het grootste knelpunt tussen beide landen werd gevormd door de enorme staatsschuld die koning Willem I had opgebouwd. Over de nieuwe grenzen was men het sneller eens. Er vond een interessante gebiedsuitwisseling plaats. De Franstalige westelijke helft van Luxemburg werd toegewezen aan België, en in ruil daarvoor zou Maastricht Nederlands grondgebied blijven. Het Limburgse gebied ten oosten van de Maas zou een verbinding blijven vormen tussen Noord-Nederland en de vesting Maastricht, hoewel de Limburgse bevolking in meerderheid en met enthousiasme de Belgische revolutie had gesteund. Het uiteindelijke vredesakkoord zou daar in 1839 niets meer aan veranderen. 

Tussen 1831 en 1839 bleef Limburg – op Maastricht na – echter nog acht jaar onder Belgisch bestuur. Dat beviel goed: de belastingen waren laag, er heerste grote politieke en godsdienstige vrijheid, economisch zat het tij mee.  Tot het laatst toe verzetten de Limburgers zich tegen de toewijzing aan Nederland. In 1839 dreigde België zelfs nog even met een militair in grijpen om Limburg te ‘redden’,  en graaf Jean Baptiste de Marchant d’Ansembourg uit Amstenrade begaf zich zelfs nog naar Parijs, voor een laatste roep om hulp aan de Franse regering. Bij zijn terugkeer werd hij opgewacht door honderden ruiters, en tientallen schutterijen, burgemeesters, priesters en anders notabelen, een volksoploop waaraan, volgens zeggen, zo’n twintigduizend Limburgers deelnamen. Het mocht niet baten.

De grootmachten beslisten uiteindelijk over het lot van Maastricht. Hun overwegingen waren gecompliceerd, zoals dat gaat bij internationale onderhandelingen. De militaire situatie speelde een rol, maar ook de druk van Frankrijk.  Aan de andere kant was er weer het feit dat koning Willem I  gecompenseerd moest worden voor het verlies van Waals Luxemburg. Er was de noodzaak om in verband met de schuldenkwestie een gebaar jegens Nederland te maken. En er was, niet in de laatste plaats, de behoefte van de Britten om een stevige Nederlandse voorpost te behouden tegenover het in 1830 opnieuw revolutionaire Frankrijk. De herinnering aan de Napoleontische expedities, amper twee decennia eerder, was nog vers.

Dat neemt niet weg dat deze onderhandelingen vermoedelijk anders zouden zijn verlopen als Maastricht al vanaf 1830 in handen van de Belgen zou zijn geweest. Dan had men immers niet meer kunnen spreken over een Nederlandse militaire voorpost, dan was Maastricht een stad geweest als Hasselt of Mechelen. Zouden de Belgen in die omstandigheden nog bereid zouden zijn geweest om Maastricht los te laten? Het is moeilijk voorstelbaar. De halstarrigheid van generaal Dibbets is dus, alles overziende, wel degelijk van invloed geweest op de positie van Maastricht. En daarin heeft hij de rest van Nederlands Limburg meegesleept.

Onze baron heeft het geweten. Voor de generaties die na hem kwamen werd hij, in zijn harkerige, calvinistische rechtlijnigheid, de ideale zondebok voor alle anti-Hollandse sentimenten die in het Maastrichtse zo nu en dan plachten op te borrelen. In 1925 werd, na hevige discussies, zijn monument versleept naar de Tapijnkazerne. Tot de Tweede Wereldoorlog was hij een geliefd doelwit voor carnavaleske grappen, daarna werd hij vergeten. Zijn lijk werd driemaal opgegraven en verplaatst, en uiteindelijk raakte het zelfs zoek, bij de aanleg van een van de Maasbruggen - het rust nu, begrijp ik, onder een van de verkeerslichten.

We leven nu 176 jaar later. We kennen het vervolg van het verhaal, we hebben  de wijsheid van het weten-achteraf. Moet, in dat licht, Dibbets houding  ons spijten? Of moeten we juist dankbaar zijn voor al het toeval dat hij in onze geschiedenis bracht?

In de geschiedschrijving is het 'not done' wat ik nu ga doen, zo'n zogenaamde 'what -if' exercitie: wat zou er gebeurd zijn als niet dit maar dat... Maar het is in dit geval wel heel verleidelijk. Laat ik een poging doen, een kleine persoonlijke poging, zeer bewust als ik ben van mijn rol als calvinistische Fries, die nu glad Maastrichts ijs gaat betreden. 

Welnu. Je kunt er, allereerst, een beetje mee spelen. Als Maastricht een Belgische stad was geworden, hadden de Maastrichtenaren geen Colijn hoeven meemaken en geen Van Heutz, maar ze hadden wel in het reine moeten komen met een ander koloniaal verleden, in Afrika, ook niet lekker. Discussies over Fortuyn, Van Gogh of Rita Verdonk waren hen bespaard gebleven. Maar ze hadden zich wel moeten verstaan met een Vlaams Belang, en een eindeloos voortwoekerende taalstrijd. De Maastrichtenaren hadden in een land geleefd waar niemand zich opwindt over, zeg, een prinses Mabel, maar waar ze wel weer hadden lopen tobben en grappen over een kroonprins die kans ziet om over iedere bananenschil uit te glijden.
Zo’n exercitie gaat echter snel verder dan een spel. Alles draait bij dergelijke kwesties immers om het begrip 'natie'. Om daartoe te behoren, en te gaan behoren, zoals het Gibraltar aan de Maas, is het cruciaal dat er sprake is van een lotsgemeenschap die gezamenlijk veel goeds en slechts heeft meegemaakt, en waarvan de deelnemers telkens weer opnieuw besluiten om gezamenlijk met elkaar door te gaan. 
Essentieel voor de Nederlandse lotsgemeenschap waren twee ervaringen in de twintigste eeuw: de deelname tegen wil-en-dank aan de Tweede Wereldoorlog - want Nederland wilde natuurlijk het liefst de veilige Europese uithoek blijven die het altijd was. Plus, minstens zo belangrijk, het feit dat Nederland níet meedeed aan de Eerste Wereldoorlog, en die essentiële Europese ervaring miste. Daarmee ontkwam ons land ook aan de ontwrichtende gevolgen van ’14-‘18, die naderhand een uiterst vruchtbare voedingsbodem zouden  worden voor een paar gruwelijk belangrijke bewegingen van de twintigste eeuw: fascisme, communisme, nationaal socialisme.

Dat hele complex heeft Nederland gemist, en dat complex is daarmee ook aan Limburg en Maastricht grotendeels voorbijgegaan. En dan heb ik het nog niet over het onvoorstelbare materiele geluk dat daarmee gepaard ging. Terwijl Luik in 1914 vakkundig is platgeschoten, is een dergelijke verwoesting Maastricht bespaard gebleven. Het België van 1900 liep in tal van technische ontwikkelingen voorop, het was in allerlei opzichten verder en vooruitstrevender dan het toenmalige Nederland.  Na 1918 waren de rollen omgedraaid. België is de slag van de Eerste Wereldoorlog nooit echt te boven gekomen

Naast de gemeenschappelijke ervaringen van een natie speelt ook de aard van zo’n lotsgemeenschap een belangrijke rol:  wat hebben mensen gemeen, welke taal spreken ze samen, hoe overleggen ze met elkaar, hoe zijn hun gezamenlijke instituten ingericht, hoe gaat deze lotsgemeenschap om met verschillen op religieus, maatschappelijk en politiek terrein?  Tegelijk rijst daarbij de vraag: wie werd en wordt, tot deze lotsgemeenschap gerekend, en wie niet. Hoorden armen erbij, vreemdelingen? Wie had stemrecht? Wie mocht ambten uitoefenen?

Als ik Maastrichtenaar was geweest, had ik bijvoorbeeld het feit betreurd dat mijn stad niet meer aangesloten bij het Franse cultuurgebied. Dat niet Le Monde vooraan in de kiosken lag, maar de Volkskrant. Dat niet de Académie Française de toon zette, maar Nijenrode. Dat op de scholen niet Gustave Flaubert werd behandeld, maar Aagje Deken. Maar aan de andere kant was ik blij geweest met het onuitroeibare republikeinse karakter van Nederland, met de burgerlijke vrijheid en eigenwijsheid die daarbij horen, met de aloude politieke cultuur van 'persuasie' (elkaar overtuigen) en compromissen sluiten, met de noodgedwongen tolerantie die voortkwam uit het feit dat in dit religieus diverse land geen enkele groep was sterk genoeg was om de ander te overheersen of te elimineren.

Alle discussies die hieruit voortvloeien zijn zeker in Maastricht hevig gevoerd, en ze moesten ook gevoerd worden. Zelfs de langdurige verguizing van Dibbets was een onderdeel van dat proces, het was een manier om als enigszins feodale, bourgondische, katholieke stad in die sobere, calvinistische Hollandse burgerrepubliek een eigen plek te vinden. Het is ook niet toevallig dat  die  discussies stilvielen na de Tweede Wereldoorlog: dat was  zo'n sterke en schokkende ervaring voor heel Nederland dat alle andere tegenstellingen daarbij wegvielen.

Een derde complex van vragen dat telkens weer opspeelt rond onze ‘verbeelde natie’  heeft te maken met de begrenzingen. De conflicten over de fysieke grenzen van Nederland waren in 1839 allerminst uitgewoed. Tot na de Tweede Wereldoorlog waren bepaalde Nederlandse grenslijnen discussiabel. In gebieden als Friesland en Limburg gaat het echter ook om psychologische grenzen: horen we er uiteindelijk bij, of niet?
Door de koppigheid van baron Dibbets en de protocollen van Londen werd Limburg een Nederlandse uithoek in plaats van een Belgische doorsnee-stad. Ik denk dat, alles afwegend, Limburg daarvan uiteindelijk meer voordeel dan nadeel  heeft gehad. Juist de afstand en het exotische karakter hielden  de rest van Nederland voortdurend scherp, zeker in de 20e eeuw. In Limburg mag men ambivalente gevoelens hebben gekoesterd over de band met het noorden, voor de rest van Nederland hoorde de provincie er helemaal bij. Limburg en Maastricht werden dan ook op allerlei manieren bij de natievorming betrokken, en om eventuele neigingen tot afscheiding de kop in de drukken was men graag bereid om er zonodig nog een schepje op te gooien.
Dat geldt zeker voor de periode vanaf de jaren zestig, toen de vondst van een gigantische Groningse aardgasvoorraad Nederland herschiep tot één plat, groen en nat Koeweit.  Zou bijvoorbeeld een Belgisch Oost-Limburg ooit zo’n royale compensatie zouden hebben gehad voor het sluiten van de mijnen en de daarbij behorende industrie? En zou een Belgisch Maastricht ooit een universiteit zou hebben gekregen? Nederland won, kortom, ook nog eens de loterij, en Limburg deelde daarin volop mee. 

Dames en heren,

'Ik wou mij verdrinken, maar kon niet zinken, het water van de Jeker was niet diep genoeg,' dat is Maastricht ten voeten uit. Prettig en plezierig leven, als je gewoon bent dan ben je al gek genoeg, dat was en is hier de norm gebleven, een essentieel onderdeel van de mengeling van eigenschappen die Maastricht tot zo'n bijzondere stad maakt.

Moeten wij het toeval Dibbets dus dankbaar zijn? Mag hij zijn plaquette hebben? Ik vind dat onze baron na ruim anderhalve eeuw inderdaad zijn gelijk verdient - al zou hij dit alles nooit hebben voorzien, want zo visionair was hij ook weer niet.

Maar toch: zonder het toeval Dibbets was het strategisch belangrijke Maastricht nooit zo'n gave stad zijn gebleven, gespaard voor het oorlogsgeweld dat vlak over de grens in alle hevigheid woedde. Zonder het toeval Dibbets was Maastricht ook nooit zo'n gemengde stad geworden, zo'n werkelijk kruispunt van Europese cultuurgebieden, zo'n plezierige, en tegelijk ook spannende plek om te leven. En zonder het toeval Dibbets had het zuidelijke Maastricht ook nooit zo'n permanente levensles kunnen zijn voor ons Noord Nederlanders, een voorbeeld hoe de mengeling Bourgondië-Calvijn wel degelijk werkt, vruchtbaar is, en geluk schenkt. Want hier is het allemaal mogelijk, dankzij het toeval Dibbets: je kunt hier een harkerige Fries zijn, een Europeaan, en tegelijk eeuwig verliefd blijven op het ruisen van de Jeker.

Ik dank u wel.