Drie verleidingen onder de Opstalsboom

Lezing ter gelegenheid van de eerste Opstalbijeenkomst van de Frieslandbank op 6 juni 2006.

Mijne dames en heren,

Ruim een half uur gaans van het Noordduitse stadje Aurich, aan de weg naar Oldertsum, ligt een wat droefgeestig monument. Je komt er via een smeedijzeren hek, dan is er een lange beukenallee, en na vijfhonderd meter verschijnt een kleine piramide op een verhoging van een meter of vijf. Het geheel is omringd door een kleine, 19e eeuwse Landschaftsgarten.

Dit is alles wat er rest van de originele Opstalsboom, de vergaderplaats van de vertegenwoordigers van de vrije Friezen, die ooit woonachtig waren vanaf het IJ tot aan de Weser. De Zeven Zeelanden werden deze noordelijke gewesten ook wel genoemd, de zeven pompeblêdden van de Friese vlag, en ze vergaderden ieder jaar op de dinsdag na Pinksteren, als alle modderwegen enigszins waren opgedroogd en de voorjaarsstormen waren geluwd - want zulke rituele tijdstippen hadden meestal een zeer pragmatische achtergrond. De Opstalsboom bij Aurich was de centrale plek waar werd beraadslaagd, waar geschillen werden beslecht en waar, bovenal, de veelgeroemde Friese vrijheid werd beleefd en uitgeoefend.

De eerste vermelding van de Opstalsboom vinden we in de Kroniek van het klooster Bloemhof uit 1216, maar de abt Emo van Huizinge schreef  er toen al bij dat de Opstals- of Upstallsboom 'oeroud' was, zodat we rustig kunnen aannemen dat dit Friese ontmoetingsritueel al uit de 12e, 11e en misschien wel 10e eeuw dateert. De herkomst van de naam blijft onduidelijk, het begrip Upstall of Opstall komt uit Brabant en betekende daar een omheind weidegebied, dat door een dorp gemeen-schappelijk werd gebruikt. Het woord 'boom' kan afkomstig zijn van de zeven eiken die hier volgens de overlevering stonden, maar het kan ook geduid hebben op 'afsluiting', 'grensboom'.

De laatste vermelding van een originele Opstalsboom dateert uit 1327. Toen twee reizigers de originele plek in 1589 bezochten zagen ze enkel nog twee stokoude, verdroogde vervallen eikenbomen - de resten van een derde exemplaar lagen verzaagd in het gras. Als deze laatste bomen gevallen zijn, schreven deze Abel Eppens en Johan Rengers, en dat zal niet lang duren, 'dan zal deze plaats zijn naam verliezen en niet meer herkenbaar zijn.'

Nu viel dat in de praktijk nog wel mee. In 1833 werd de plek opnieuw gewijd met bovenvermelde monumentje, en altijd bleef er een zekere belangstelling bestaan. Maar datgene waar de Opstalsboom voor stond, die merkwaardige staatkundige Friese vrijheid, daaraan was na het begin van de 14e eeuw een einde gekomen.

Wat hield die Friese vrijheid in, waarvan de Opstalsboom het symbool was?
Natuurlijk, Friezen zijn altijd al vrijbuiters geweest, dat is een diep gewortelde karaktertrek. De Romeinse schrijver Tacitus beschrijft al hoe, in het jaar 58 na Christus, twee stronteigenwijze Friese vorsten, Verritus en Malorix, die iets met de keizer moesten regelen, een toertje maakten door Rome en – je ziet het voor je - in het circustheater van Pompeius enige opschudding veroorzaakten door op de zetels van de senatoren te gaan zitten, zich beroepend op de Friese moed en trouw. Het allereerste  bekende vers in het oud-Fries, uit 1300, draagt als eerste zin: 'Fon alra Fresena fridome', 'Over de vrijheid van alle Friezen'. De eerste encyclo-paedie ter wereld, die van de monnik Bartolomaeus Angelicus uit 1230, beschrijft de Friezen 'als een vrij volk dat door geen heer is bedwongen', en dat liever sterft dan capituleert voor dwang. 'Daarom verwerpen zij de ridderlijke waardigheid en vreemde heersers,' ik citeer, 'en laten zulke ook niet onder henzelf opkomen. Nochtans hebben ze jaarlijks hun rechters' - hierbij kan mede gedoeld zijn op de Opstals-boom - 'maar die kiezen ze zelf uit vrije wil.' En, zo voegt Angelicus aan dit alles toe, 'ze drinken daarbij bovenmatig van een merkwaardige drank die men bier noemt'.

Maar tegelijk was die vrijheidszin meer dan een karaktereigenschap. Het was ook een gevolg van, en het werd versterkt door, de natuurlijke gesteldheid van de Friese gebieden. Deze lange, uiterst vruchtbare strook langs de Noordzeekust was immers aan de landzijde afgegrensd door uitgestrekte, nauwelijks begaanbare moerasgebieden en wildernissen. Groot-Friesland was in zekere zin te vergelijken met een immens, welvarend eiland, een plek waar vreemde potentaten moeilijk vat op konden krijgen, maar dat tegelijk wel een intens contact onderhield met nabije en verre handelspartners. De rijke archeologische vondsten in de Friese en Groningse terpen en de vroege bloei van met name de Noordduitse steden spreken, wat dat betreft, boekdelen.

Tegelijk was dat hele gebied ook nog eens doorsneden door diepe zeearmen, die fungeerden als natuurlijke grenzen tussen de verschillende onderdelen. Dat alles maakte dat zich in dat groot-Friesland nooit een machtscentrum kon ontwikkelen. Er ontstond evenmin, zoals elders in Europa, een duidelijk feodaal systeem van vorsten en leenheren, met burchten, belastingheffingen en het begin van een bestuurlijke en juridische bureaucratisering. Het bleef een beetje wild, in dat Friese.
De rechtspraak, die vanouds bij de vorst of de graaf hoorde, werd hier waargenomen door de inheemse adel. Hereboeren en andere lokale machthebbers kregen zo de mogelijkheid om dorpen en leefgemeenschappen naar hun hand te zetten, maar erg veel machtsmiddelen - legertjes, wetsdienaren - hadden ze daarbij ook weer niet. Zo ontstonden in dat afgelegen Friese land honderden mini-republiekjes, zogenaamde 'terrae', die, en dat was uniek in die tijd, aan geen enkele vorst onderworpen waren. En die, omdat zo weinig geregeld was, onderling zoveel ruzie hadden dat huidige historici zelfs spreken van een 'kleinschalige vetemaatschappij', die, ik citeer nu de Leidse historicus A.de Mol, 'het logische gevolg was van het ontbreken van een effectieve overheid.'    

De befaamde Friese vrijheid had dus weinig van doen met de individuele vrijheden die wij tegenwoordig koesteren. Het was vooral de bestuursvrijheid van de plaatselijk potentaten waar het allemaal om draaide. Het was, bovendien, een kwestie van onmacht. Onmacht van de toenma-lige landhe-ren - de aartsbis-schop van Bremen, de bisschoppen van Utrecht en Münster, de graven van Holland - om dit verre, ingewikkelde gebied aan hun jurisdictie te onderwer-pen, onmacht ook van de Friezen zelf om hun eigen versnip-pering de overstijgen.

Ondanks alle verschillen erkenden en herkenden de Friezen elkaar echter altijd als Fries, van West-Friesland tot aan de Deense grens. Ze spraken dezelfde taal, hanteerden min of meer hetzelfde rechtssysteem, deelden in dezelfde godsdienstige en historische ontwikkeling, koesterden dezelfde helden. Er was, kortom, wel degelijk sprake van een 'verbeelde gemeenschap', het begin van iedere natievorming. Alleen kwam het bij de Friezen nooit zover, want ze deelden, zoals ik al zei, ook een intense voorliefde voor gekibbel, vetes en eigenwaan.  Een levendige bestuurstraditie die, als ik het zo hoor, nog altijd van zich laat spreken.

De bijeenkomsten rond de Opstalsboom vallen te vergelijken met Bund der Waltstätte die in 1291 in Zwitserland werd opgericht - alleen waren de Zwitsers direct al veel politieker en agressiever, en uiteindelijk leidde deze bond tot het huidige Zwitserland. Ook in Friesland was er rond 1200 korte tijd sprake van een soort Zwitserland in wording, de Confederatie van de Opstalsboom, maar het kwam er niet van. In 1323 en 1338 werd er, onder grote vijandelijke druk, nogmaals over gepraat, daarna verdween het idee eeuwenlang in de vergetelheid. De talloze Friese republiekjes in de Nederlanden en Noord-Duitsland hadden het te druk met zichzelf. Ze vergaten de rest, totdat ze alsnog door de Europese geschie-denis werden beetgepakt en meegesleept, en in de 19e eeuw onderdeel werden van nieuwe verbeelde gemeenschappen, nieuwe naties en landen, nieuwe conflicten en nieuwe banden.
 
De originele Opstalsboom bij Aurich, zo heeft archeologisch onderzoek aangetoond, was in de middeleeuwen inderdaad uitermate geschikt voor bijeenkomsten van meerdere grote groepen. De zandheuveltjes die er toen lagen vormden een soort natuurlijk amfitheater, in de naburige weiden konden gemakkelijk tenten worden opgeslagen en de plek lag niet alleen op een kruispunt van wegen, maar ook bij een natuurlijk haventje in de rivier de Ehe, waardoor je, via de Dollard en Emden, ook gemakkelijk per schip de Opstalsboom kon bereiken.

Nu, zeven eeuwen later, zitten we er, hier in Oranjewoud, iets rianter bij. Onze scheepjes, glanzend in alle denkbare kleuren, zijn nu afgemeerd op de parkeer-plaatsen aan de overkant. 'De merkwaardige drank die men bier noemt' houden we nog steeds in ere. En opnieuw komen we hier, als noorderlingen, als Friezen in de ruime zin van het woord, bijeen. Om kwesties uit de weg te ruimen, waarom niet, maar vooral om te beraadslagen. Want, gek genoeg, een deel van die gemeenschappelijke problemen van toen zijn opnieuw vraagstukken geworden waar we, als noordelijke regio’s, alleen gezamenlijk uit kunnen komen.

De ruimte en de kontekst waarin we werken en denken is, opnieuw, het vruchtbare, enigszins geïsoleerde kustgebied langs de Noordzee. Nationale grenzen tellen daarbij steeds minder - en ook daarin begint de situatie, na eeuwen, weer enigszins te lijken op die van de middeleeuwen. Zoals Rotterdam in het huidige Europa veel meer gemeen heeft met Hamburg en Antwerpen dan met Den Haag of Utrecht, zo hebben ook de gewesten van dit klassieke Friese gebied gemeenschappelijke problemen en belangen, die dwars door nationale en politieke verhoudingen heen snijden. En alleen al daarom heeft deze Opstalsboom-nieuwe-stijl alles in zich om, opnieuw, uit te groeien tot een waardevolle traditie.

Wat zijn die gemeenschappelijke kwesties?

Allereerst betreft het hier gebieden die in alle opzichten deel uitmaken van de rijke en succesvolle noordwesthoek van Europa, die een eeuwenoude cultuur in zich meedragen die met name in de taal en in het landschap tot uiting komt, maar die tegelijk buiten de dynamiek van de belangrijkste stedenassen in dit stuk van de wereld zijn gebleven, en vermoedelijk ook zullen blijven. Waarom versmoor je in de drukte als je vanaf  Randstad naar Eindhoven en Maastricht rijdt? Waarom wordt het, als je vanaf diezelfde Randstad naar het noorden rijdt, boven Hoorn zo heerlijk rustig?

Omdat je, in het eerste geval, reist van een Europese metropool-in-wording - de Randstad - in de richting van twee van de belang-rijkste stedenassen van het kontinent, de as Ruhrgebied - Limburg/Belgisch en Neder-lands Brabant - Brussel - Londen, en de as Frankfurt - Lille - Londen, brede stroken - planologen en stadseconomen denken tegenwoordig niet meer in steden maar in stroken - die een enorme dynamiek uitstralen en genereren. De cijfers zal ik u besparen, maar het liegt er allemaal niet om.  
Omgekeerd zet je, als je richting noord rijdt, koers naar een welvarend maar vrij statisch deel van Europa. We vergeten het vaak, maar Nederland is niet een kruispunt van drie, maar van vier cultuurgebieden. Scandinavië begint bij de Stenen Man bij Harlingen, en dat geldt in zekere zin ook voor de Scandi-navische cultuur, de Scandinavische mentaliteit en de Scandinavische stilte. Met, en ik kom daar nog op terug, Scandinavische problemen en tegelijk met Scandinavische kwaliteiten

Een tweede gezamenlijke kwestie is een groot technisch probleem, dat snel op ons af komt rollen, en dat onze ouders en grootouders maar al te goed kenden maar dat wij een beetje uit het oog zijn verloren: het water. In de tijd van de Opstalsboom kon de zee nog overal gemakkelijk het land binnendringen. Overal zochten de Friezen dan ook hun toevlucht op kunstmatige heuveltjes. Als iets het klassieke Friese landschap kenmerkt, van Harlingen tot ver in Duitsland, dan zijn het de terpen, wierden of, in het Duits, Wurden. Vermoedelijk begon men vanaf de 10e en 11e eeuw zeedijken aan te leggen, mede ook onder invloed van grote rampen, zoals de doorbraak van de Dollard. 'Het was gruwelijk om te zien hoe mensen als zeedieren tussen de golven dreven,' zo beschrijft bovenge-noemde 13e eeuwse abt Emo van Huizinge een vloed die 'als kokend water' de Friese Zeelan-den overspoelde en die zowel de hutten van de armen als de huizen van de rijken overviel 'als een plotseling intredende dood'.

Die dreiging wordt weer actueel. De verwachte klimaatsveranderingen zullen voor dit gebied een van de grootste problemen van de 21e eeuw worden. Daarbij gaat het met name om de combina-tie van zeespiegelstijging, de enorme zogenaamde Praagse regens en het mogelijk ontstaan van superstormen boven de Noordzee. Deze kuststreken zullen daar als eerste mee worden geconfronteerd. We bewonen nu eenmaal een soort Bangla-desh. Een buitengewoon rijk en modern Bangladesh, een Bangladesh met enorm veel technologie en expertise, maar toch, een Bangladesh. Ik geef het u op een briefje: onze kinderen en kleinkinderen zullen weer heel wat Opstalsbomen gaan wijden aan onze oude aartsvijand water.

Een derde kwestie die al deze streken gemeen hebben heeft te maken met  de overgang van productiegebied  naar recreatie- en consumptiegebied. Landbouw en platteland zijn sinds enkele decennia niet meer identiek. Dat is overal het geval, maar in typische landbouwprovincies als Friesland en Groningen wordt die historische overgang het sterkste gevoeld. Nieuwe en andere krachten bepalen landschap, economie en samenleving: projectontwikkelaars, overheden, natuurbehoeders, landsschapsbescher-mers, boerenlobby's, Sudetenfriezen, noem het maar op. Het platteland wordt in sommige discussies  gereduceerd tot enkel nog natuur, een gewenste chaos tegenover de orde van de stad. In andere discussies vervult het vooral de rol van achtertuin  van de stad.  In weer andere fora fungeert het platteland voornamelijk als reserve- en uitloopgebied voor de stedelijke vraagstukken en expansieplannen. Te weinig mag het platteland zichzelf  zijn.

We raken hier misschien wel de diepste crisis in dit gebied. Eerste wet van de  sociologie luidt immers : een groep moet altijd een doel hebben, al is het enkel voortplanting of overleving. Als dat doel wegvalt, valt iedere groep vroeg of laat uiteen – tenzij zo’n groep een nieuw, bindend doel vindt. Die wetmatigheid geldt ook hier.
Eeuwen-lang was het hele bestaan in deze streken ingebed in een duidelijke structuur met een enkel helder doel: landbouw, veeteelt. Bijna al het andere was daarvan afgeleid. Binnen nog geen kwart eeuw is een groot deel van die structuur en die primaire doelstelling weggevallen. Deze hele regio is, denk ik wel eens, in een soort vacuum terechtgekomen, een verwarrende periode tussen een eeuwenlang ingesleten verleden en een onbekende toekomst. Een periode ook, en dat maakt het extra moeilijk, waarin vaak traditioneel ingestelde burgers en gemeen-schappen opeens een grote mate van flexibiliteit en vernieuwing wordt gevraagd. Die kwaliteiten zijn aanwezig - ik zie bijvoorbeeld boerenfamilies zich op verrassende  wijze aanpassen aan de nieuwe eisen van deze tijd. Maar eenvoudig is het allerminst.

Wat nu?

Ik ga hier geen pasklare adviezen geven, de Opstalsboom is immers een plek om te beraadslagen en om zelf gedachten te ontwikkelen. Bovendien is dit nog niet de tijd voor oplossingen. Het noorden verkeert nog in de fase van onderzoek en nadenken, een hele nuttige en cruciale fase waarvoor  alle ruimte genomen moet worden. In diezelfde lijn heeft de provincie Friesland voor dit najaar een breed beraad aangekondigd. Men is in dit geval niet bezweken voor de neiging om deze compliceerde vraagstukken te reduceren tot prettige symbolen en hapklare oplossingen. Deze afwezigheid van snelle daadkracht valt, althans in deze fase, alleen maar te prijzen.
Geen adviezen dus. Wel wil ik u waarschuwen voor een paar verleidingen.

I Hoedt u voor nostalgie.
Nostalgie is heimwee naar het verleden – meestal zelfs een verleden dat in werkelijkheid nooit heeft bestaan. Respect voor het echte verleden is iets heel anders. Natuurlijk moet het platteland erkend worden als een eigen leefsfeer, als een eigen cultuur met een eigen waarde.  Zeker in dit gebied, dat gekenmerkt wordt door een hele bijzondere taal en een landschap dat net zo uitzonderlijk is. De aandacht voor het behoud van de taal is intens en prijzenswaardig, de aandacht voor het behoud van dat speciale landschap is, opvallend genoeg, in verhouding daarmee nog altijd gering. De bescherming concentreert zich grotendeels op natuurbehoud, vaak zonder dat men zich realiseert dat het Friese cultuurlandschap oneindig veel zeldzamer is. Van Dokkum tot achter Moskou treft men vlaktes vol wilgen, berken, eikjes en klein wild. Het unieke Friese cultuurlandschap, dat zeker duizend en wellicht zelfs vijftienhonderd jaar oud is, verdwijnt echter onder onze handen. Wekelijks houden boerenbedrijven ermee op, de karakteristieke schuren en andere landschapsbepalende elementen worden  vaak niet meer onderhouden, binnen een paar decennia kan het voorbij zijn. Er kraait bijna geen haan naar.
Nostalgie is evenmin het gevoel waarmee mensen naar deze gebieden worden getrokken, of hier blijven. Dat is in veel gevallen geen sentiment, maar een bewuste keus. Het lichte isolement van deze streken biedt immers tegelijk grote voordelen: rust, ruimte, sociale contacten, een grotere kwaliteit van bestaan, kortom, voor minder kosten. Dat is geen nostalgie, dat is realiteit - al is het een andere realiteit dan die van sommige bestuurders en technici.

Maar laten we ons hoeden voor andere vormen van nostalgie. Beleidsmatige nostalgie, niet in de laatste plaats ook. We leven echt in hele andere tijden. De dynamiek waarbinnen onze herbezinning rond de huidige Opstalsboom zich afspeelt is werkelijk een totaal andere is dan, pakweg, twintig jaar geleden. Sterker nog: twintig jaar geleden konden we ons de wereld waarin we nu leven zelfs nog niet voorstellen.

II  Hoedt u voor cargo-cult.
In de jaren vijftig bezocht een groep antropologen met een vliegtuigje een vergeten stam in de binnenlanden van Nieuw Guinea. De papoea’s hadden nog nooit een blanke gezien. De antropologen deden hun onderzoek, deelden wat geschenken uit, en vertrokken weer. Een paar jaar later kwamen ze terug. De stam bleek ondertussen van hout allerlei vliegtuigjes nagemaakt te hebben die ze op gezette tijden rondzwaaiden: lokvogels om de grote blanke vogel vol cadeautjes te verleiden om opnieuw bij hen te landen. Dat imitatieverschijnsel heet in het antropologische jargon cargo-cult.
Steden en regio’s die niet helemaal lekker in hun vel zitten bezwijken maar al te gemakkelijk voor de verleiding van cargo-cult en facadebouw, vooral als er wat extra gelden boven de markt zweven. Maar het is allemaal onzin. Hoedt u dus voor de aanleg van enorme industrieterreinen, als er in de verste verte niet voldoende vestigingskandidaten aan de horizon te bekennen zijn: pure cargo-cult. Heerenveen is, met alle respect, geen Lille, zal dat ook nooit worden. Hoedt u ook voor hoge kantoortorens en andere lawaaisaus-architectuur die voornamelijk symbolische waarde heeft, die ruimtelijk niet noodzakelijk is, en  die ook niets toevoegt – ja, een boel extra wind en onleefbaarheid op het grondniveau, want dat is de eeuwige prijs voor dit soort bouwwerken. Hoedt u ook voor decorbouw die de schijn oproept dat u een metropool nadert, terwijl het gewoon om een vriendelijke provinciehoofdstad blijft gaan, met nog geen honderdduizend inwoners - een provinciehoofdstad met erectieproblemen, dat denk je wel, als je als argeloze buitenstaander naderbij komt.

III Hoedt u voor oplossingen die driftig op zoek zijn naar een probleem.
Ook deze verleiding neemt toe naarmate er meer geld boven een bepaald gebied hangt. U kunt bijvoorbeeld denken aan de aanleg van verkeershaken en andere ingrijpende maatregelen als oplossing voor fileproblemen die, zeker in vergelijking met de rest van het land, met geen mogelijkheid ernstig zijn te noemen, die met lichte aanpassingen grotendeels zijn te verhelpen, en die vermoedelijk zelfs, als je let op de bevolkingsprognoses, eerder zullen af- dan toenemen.

IV Hoedt u tenslotte voor technische ingrepen waarmee alle problemen grotendeels zullen zijn weggetoverd.
Ik denk hier met name aan de Zuiderzeelijn. Ik bewonder de enorme inzet van al diegenen die alles op alles zetten om zo’n verbinding toch tot stand te brengen, ik deel hun zorg voor de toekomst van het noorden, maar ik ben ook bang dat zich hier een zekere verblinding ontwikkelt, een eenzijdig fel licht op  een enkele  oplossing, terwijl al het andere in de schaduw blijft. Waarom?

Allereerst is het zoeken naar oplossingen in de vorm van spoorwegverbindingen een typisch  19e eeuws concept.  In die tijd betekende de aanleg van  zo’n spoorlijn werkelijk een revolutie. Tot ver in de 19e eeuw duurde de reis van Leeuwarden naar Amsterdam al snel een dag of twee. Na de aanleg van een tweetal spoorverbindingen – naar Zwolle en naar Staveren – deed men over die afstand hooguit nog een ochtend. Bovendien  profiteerde niet enkel de elite van deze nieuwe snelheid van reizen, maar een almaar uitgroeiende middenmassa. Dergelijke ontsluitingen hadden werkelijk grote maatschappelijke  en economische gevolgen. Nu gaat het om een tijdsreductie van kwartieren in plaats van dagen, een reductie die bovendien slechts effect zal hebben voor  een relatief kleine groep.

Ten tweede gaat het bij hedendaagse verkeersoplossingen bovenal om de verbindingen tussen stedenassen. Het gaat, anders gezegd, om intense vervoersstromen van ene metropolitane gebied naar andere. Daarvoor is bijvoorbeeld de magneettrein bedoeld. Die dynamiek kun je niet opwekken met één spoorlijn, snel of niet. Die dynamiek moet, uiteindelijk, uit jezelf komen, in jezelf zitten. Ik ga niet extra naar Leeuwarden, Groningen of Emden als ik daar drie kwartier of een uur korter over zou doen. Ik ga ook niet naar Alkmaar, enkel omdat het maar een dik halfuur bij Amsterdam vandaan ligt. Ik ga daarheen omdat er iets te doen valt, of te beleven, of omdat ik daar  iets vind wat ik elders ben kwijtgeraakt - dat kan natuurlijk ook.

Alle recente onderzoeken naar een Zuiderzeelijn, en dat zijn buitengewoon serieuze onderzoeken, komen dan ook telkens weer op hetzelfde neer: het zit er stomweg niet in. De bewondering die ik had voor de vasthoudendheid van sommige noorderlingen in deze kwestie slaat daarom langzamerhand om in bezorgdheid: zo’n Zuiderzeelijn wordt een credo, een geloof, de aanzet voor  zogenaamde ‘group-think’, een wie-niet-voor-ons-is-is-tegen-ons houding – en de gevolgen van deze kwaal kennen we in bestuurlijk Nederland maar al te goed.  Daarmee wordt bovendien een gevaarlijke illusie in stand gehouden, namelijk dat, met het gereedkomen van die lijn, er in het noorden heel wat problemen zouden zijn opgeruimd. In werkelijkheid zal, als die lijn er eenmaal zou liggen, er vermoedelijk helemaal niks zijn opgelost. Maar we zouden dan wel een jaar of tien, vijftien jaar verder zijn.

Als het met een huwelijk niet zo goed loopt gaan mannen - het is een typische mannenkwaal - nogal eens als gekken het huis verbouwen. U kent het verschijnsel vast wel uit uw  omgeving. Zulke mannen schuiven daarmee een reëel maar gecompliceerd intermenselijk probleem – hun relatie – weg en vervangen het door een golf aan concrete aktiviteiten. Ze maken  dat complexe probleem als het ware voor henzelf weer tastbaar, ze duwen het in een vorm die het voor hen oplosbaar maakt. Dat die oplossing weinig meer met het concrete probleem van doen heeft zien ze echter niet – dat willen ze ook niet zien, totdat het te laat is.  Daar doet deze spoorwegbouwdrift, met alle respect voor de plannenmakers, wat aan denken. Was de oplossing maar zo eenvoudig, zou ik bijna zeggen.

Het gaat immers in het huidige postmoderniseringsproces niet meer om het overbruggen van afstanden. Die afstanden bestaan juist niet meer, die zijn opgelost. Neem mezelf als voorbeeld. Ik hoef, vanuit mijn werkkamer in Friesland, niet zo nodig meer naar Amsterdam. Sterker nog: ik sla Amsterdam en de Randstad steeds meer en steeds vaker over. Ik zwier vanaf mijn werktafel naar Frankfurt, en naar Berkeley, en naar Djakarta, en ik werk met collega's daar samen alsof we naast elkaar op de gang zitten. Dat is de nieuwe dynamiek. Onze steden, onze werkgemeenschappen, ze zijn, althans ten dele, virtueel geworden. Die technische revolutie zet de toon voor de huidige globalisering, maar diezelfde revolutie maakt de beleving van afstand totaal anders dan enkele jaren geleden. Ook als het gaat om de relatief kleine afstand tussen de Randstad en het Noorden.

Opnieuw: de internationale context waarbinnen ons Opstalsberaad plaatsvindt is volstrekt, ik herhaal volstrekt, anders dan de wereld waarin de meesten van ons zijn opgegroeid en waaraan we ook zijn gewend. En die context, en dat is het nieuwe van deze derde globalisering, dringt nu ook door tot in de vezels van ons dagelijks bestaan. De aardige dame waarbij ik bijvoorbeeld mijn abonnement op de Herald Tribune verleng zit vermoedelijk in New Delhi. Mijn vriend de striptekenaar liet zijn figuren altijd inkleuren in een studio in Almere. Sinds vorig jaar gebeurt dat in Sjanghai, even vlug, en vijf keer goedkoper. Al die verhalen, en ik twijfel er niet aan of ieder van u kent een hele reeks andere voorbeelden, zeggen ons dat we de opkomst meemaken van werk- en bedrijfsgemeenschappen die tien jaar geleden nog volstrekt ondenkbaar waren.
Die beweging geeft met name ook aan min of meer  perifere gebieden onverwachte kansen om een nieuw succesverhaal te beginnen. We kennen allemaal het voorbeeld van Ierland, de Europese periferie bij uitstek, en toch emigreren Ieren vandaag de dag uit New York naar Ierland inplaats van omgekeerd. De reden voor deze historisch ongekende migratiebeweing is evident: in Dublin ligt tegenwoordig de toekomst. Of neem Denemarken, ook zo’n uithoek, waar een uitermate succesvol evenwicht is gevonden  tussen de noodzakelijke flexibiliteit van de arbeidsmarkt en een uitermate stevig sociaal vangnet, dat weer gekoppeld is aan een permanente training en innovatie - bijna vijf procent van het nationaal product gaat daar inzitten.

In die stroom kunnen en zullen ook de klassieke Friese gewesten meegaan. Veranderingen in deze gewesten zullen in de 21e eeuw niet meer plaatsvinden in context van Nienke van Hichtum met haar ‘Schimmels voor de Koets’, en ook niet in de context van een Randstad en een perifeer gebied dat daar tot alle prijs bij moet worden getrokken, maar in een razendsnel globaliserende samenleving. Een samenleving die hele nieuwe niches schept, die nieuwe problemen veroorzaakt, dat mag niet onderschat worden, maar die ook volstrekt nieuwe mogelijkheden opent. Juist ook in combinatie met de oude tradities van dit gebied. Denk bijvoorbeeld aan de enorme know-how die hier is opgebouwd op het gebied van melkproductie en melktechnologie. Waarom kan die niet worden uitgebreid tot een regionale specialisatie in eiwittechnologie? Waarom moet zich dat in Wageningen verder ontwikkelen? Of denk eens aan een Jos Paques. Ja, in Balk. Maar wereldmarktleider op het gebied van waterzuivering. Ja, waarom zouden al die wondertjes van creativiteit en slimheid, die zich de laatste jaren overal in India en China voordoen, zich niet ook achter Dokkum en Nieuwe Schans  kunnen voltrekken?

Dames en heren,

Wij verkijken ons vaak op de snelheid waarmee culturen bewegen. Dat valt lelijk tegen. De techniek mag nog zo hard gaan, mensen veranderen langzaam, en de traagheid van samenlevingen is nog groter. Terecht. Want in die traagheid zitten tegelijkertijd de tradities en structuren verscholen die mensen balans geven, en die samenlevingen bijeen houden.

De eerste Friese boer waarvan een stukje administratie bewaard is gebleven, Rienck Hemmema uit Hitzum, was allang geen agrariër meer die enkel werkte voor de eigen huishouding of het eigen dorp. Hij was al helemaal op de Europese markt ge-richt, en zijn zelfgeteelde gerst en tarwe was niet voor eigen gebruik bedoeld maar voor de markt. Hij kocht daar dan goedkoper graan uit Oostzee-gebied terug. Dat was dus tussen 1569 en 1573 - want uit die tijd dateren zijn aantekeningen. Zijn collega's - en misschien hijzelf, dat weet ik niet - waren ondertussen ook druk bezig met een transportlijn voor slachtvee van Jutland naar de Hollandse en Vlaamse stedelijke gebieden, deels per schip, grotendeels ook te voet. Nee, ik praat niet over de 19e of de 20e eeuw, dit was de 17e en de 16e eeuw. Toen al.

Het gebied van de zogenaamde Friese vrijheid was dus, binnen de toenmalige Westeuropese verhoudingen, uniek. Het verstikkende absolutisme kreeg er geen kans, Maar het was allesbehalve een perifere ruimte. Integendeel, het was een zeer open en geavanceerd gebied, en in het huidige Friesland drongen zelfs typisch stedelijke bedrijfstakken - bijvoorbeeld zilversmeden - door tot in de kleinste dorpen. Het werd hier een soort, over het platteland, uitgesmeerde stad, een randgebied, dat er tegelijk helemaal bij hoorde.

Inclusief de bijbehorende cultuur. Want waar vind je, bijvoorbeeld, een renaissancedichter als Gysbert Japicx, die in zo'n plattelandsgebied tot zulke voortreffelijke poezie kwam, en die zo verbonden was met andere cultuurstromen in Europa?  

De Friese Zeelanden moeten nu iets heel moeilijks doen, iets dat tegen de stroom van de huidige tijd ingaat: consolideren. Dat is iets heel anders dan stagnatie. Dat is niet het nastreven van een voortdurende groei, maar wel het actief vasthouden en verdedigen van bestaande kwaliteiten - en die verder versterken. Er is niets mis met consolidatie, integendeel. Het is in bepaalde situaties veel effectiever dan groei en expansie -  denk maar aan het Romeinse rijk, waar keizer Hadrianus bewust een beleid van consolidatie inzette, waardoor het imperium het eeuwen langer volhield dan anders het geval geweest zou zijn.

Bij de kwaliteiten die verdedigd moesten worden horen de rust en de eigenheid van dit gebied. En ook de Friese openheid en de halfstedelijke traditie van het platteland. Maar ook de Scandinavische overlevingskunst, de bijzondere innovatie en flexibiliteit die met name de Denen en de Zweden kennen, dat hoort er ook bij. En voeg daarbij de Friese openheid en stedelijke kwaliteit, die ooit een Gysbert Japicx en een Rienk Hemmema voortbracht, en nu, bijvoorbeeld, een Tjebbe Hettinga en een Jos Paques.

Kortom, Friezen rond de Opstalsboom, bedenk één ding goed: uw afzondering is tegelijk uw geluk, uw eigenzinnigheid is tegelijk uw bron van creativiteit, uw verwarring is tegelijk uw drang tot vernieuwing, uw tradities zijn tegelijk uw inspiratiebron, uw problemen zijn tegelijk uw sterkte.

Ik dank u wel.

Geert Mak schreef met Hoe God verdween uit Jorwerd een biografie van een Nederlands dorp tijdens de stille revolutie tussen 1945 en 1995, toen alles anders werd op het platteland.